op basis van de uitgiftekoers van 99 °/o 3% terwijl op het moment, dat de lening werd aan gekondigd de genoteerde staatsfondsen een rendement boden, dat in doorsnee Vr lager was werd het welslagen van deze emissie ruimschoots verzekerd geacht. Formeel kan ook niet worden gezegd, dat de lening mislukt is. Maar van geestdrift is bij de inschrijving niet gebleken. Integendeel, het voor vrije inschrijving beschikbare bedrag werd maar net voltekend, waarbij nog voor rond 20 mil joen extra op de rijksfonds ji moest worden teruggevallen, Mogelijk hebben ook nog andere semi-officiclinstellingen de behulpzame hand geboden. Maar zelfa indien zulks niet het geval zou zijn geweest, kan het resultaat toch bezwaar lijk tot juichen stemmen. Men is bepaald niet voor de nieuweling te hoop gelopen en op de dag van de emissie waren de verwachtingen zodanig bekoeld, dat slechts zeer weinigen tot het anders gebruikelijke majoreren zijn over gegaan. Achteraf dringt zich derhalve de conclusie op, dat de leningsvoorwaarden nog te ongunstig moeten zijn geweest. Toch zou men op een dwaalspoor moeten komen, indien men uit deze slotsom zou afleiden, dat er, op grond van het aangeboden rendement, aan de kant van de grote beleggende instellingen deze bezitten ca. 75 van de staatsleningen en beheersen derhalve tegenwoordig de aanbodzijde op de kapitaalmarkt aanzienlijke bedragen zullen zijn achtergehouden. Ook indien het rendement van de nieuwe lening b.v. 4 zou hebben be dragen, zouden de levensverzekeringmijen en pensioenfondsen, alsook de spaarbanken, niet veel meer geld voor de staatslening op tafel hebben kunnen leggen. Men kan hetzelfde geld niet tweemaal besteden. Bedoelde financiële in stellingen zaten eenvoudig vol en konden dus slechts tot beperkte bedragen nieuw beleggings materiaal gebruiken. Ten hoogste lijkt de ver onderstelling gewettigd, dat van de zijde van de particuliere beleggers bij een rendement van 4 meer belangstelling zou zijn getoond. Onder de geschetste omstandigheden moet dus van een toegenomen schaarste in de risico mijdende sector van de kapitaalmarkt worden gesproken. Merkwaardig is slechts, dat deze schaarste eerst thans in de volle scherpte aan de dag is getreden en dat het krediet van de Staat daarbij het kind van de rekening is geworden (het woord krediet is hier gebruikt in de zin van vertrouwen). Want het kan bezwaarlijk het vertrouwen in staatsleningen versterken, wan neer een lening, die tegen 99 uitgegeven, een 130 week later reeds tot 97% is ingezakt. De 3V4 °/o staatslening 1955 II noteerde op de laatste beursdag van de afgelopen maand slechts 94V2 of 51/2 beneden de emissieprijs, ter wijl de 3V4 staatslening 1955 I tegelijkertijd tot 93 was ingezakt. Die schaarste was tot dusverre sterk versluierd en aan de openbaarheid onttrokken ten gevolge van de omstandigheid, dat een groot gedeelte van de emissiebedrijvigheid zich buiten de beurs om, in de onderhandse sector, d.w.z. rechtstreeks tussen de betrokken partijen, had afgespeeld. Dat had tot gevolg, dat de middelen van de kapitaalmarkt werden weggezogen, zonder dat zulks in de koersbeweging ter beurze aan de dag trad. Nadat betrekkelijk kort geleden voor 75 mil joen op een rentebasis van 41/4 onderhands tussen institutionele beleggers en de Standard Vacuum leningen waren afgesloten, heeft Philips pal vóór de inschrijvingsdag op de jongste staatslening onderhands een 4 °/o lening met 20-jarige looptijd bij de institutionele be leggers afgesloten. Hierdoor is dus de lenings operatie van 't Rijk doorkruist. Men ziet hier dus de eigenaardige figuur, dat een particulier be drijf de centrale overheid plotseling gaat becon curreren en aldus het proces van de rentestijging zelf in de hand werkt. Een dergelijke opeen hoping van vraag werkt onder alle omstandig heden verstorend, evenzeer als zulks bij een sterke opeenhoping van middelenaanbod het geval zou zijn. Hiermede hebben wij de kernvraag aangeroerd, welke door de jongste ontwikkeling op de kapi taalmarkt is opgeworpen. Want het zal thans moeten blijken of de aanzienlijke rentestijging van de laatste weken een min of meer toevallig en geforceerd karakter draagt, dan wel of zich hiermede eenvoudig een noodzakelijke correctie heeft voltrokken, waarbij de koersen der staats leningen op de open markt zich hebben aange past aan de verhoudingen tussen vraag en aanbod, die geleidelijk waren gegroeid, maar eerst thans door de samenloop van omstandig heden aan de dag zijn getreden. Het spreekt vanzelf, dat de koersdaling en rendementsstijging niet tot de groep der staats leningen beperkt zijn gebleven. De gemeente leningen zijn thans op een 4 rendementsbasis gekomen en de stijging van de rente heeft zich min of meer over alle sectoren van de obligatie- markt voortgeplant. In het jaarverslag van De Nederlandsche Bank over 1955 wordt kritiek uitgeoefend op de te geringe emissie-activiteit van de gemeenten en op grond hiervan dringt

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 16