aandelijkse momentopnamen Handelsverkeer In- en uitvoer spelen in de Nederlandse eco nomie een zeer belangrijke rol. Telkenjare neemt de goederenbeweging over onze grenzen in omvang toe. Dat is een gelukkig verschijnsel. Het toont aan, dat er nog groei in onze wel vaart zit en dat wij een portie meekrijgen van de materiële vooruitgang, die er in de landen, waarmede wij economische betrekkingen onder houden, plaats vindt. In 1955 waren in- en uitvoer respectievelijk 12 en 11 groter dan in 1954. Dat is een behoorlijke toename. In 1955 bereikte de invoer een waarde van 12 miljard gulden; de uitvoer beliep 10 miljard. De agrarische produkten maken van de uitvoer ongeveer 30 °/o uit. Dat percentage vertoont een lichte achteruitgang, hetgeen begrijpelijk is als men bedenkt, dat de mogelijkheden tot uitbreiding van de industriële produktie groter zijn dan die, welke betrekking hebben op land- en tuinbouw. Wij drijven onze buitenlandse handel voor namelijk met de landen, die lid zijn van de Organisatie voor Europese Economische Sa menwerking. West-Duitsland, België/Luxem burg en Engeland zijn onze voornaamste handelspartners, zowel wat de invoer als wat de uitvoer aangaat. De invoer uit de V.S. van Noord-Amerika is eveneens zeer belangrijk, de uitvoer naar dat land neemt jammer genoeg in betekenis af. De toekomst dat is al vaak gezegd is onzeker. Momenteel is het vooral de econo mische positie van Engeland, die zorg baart. Men probeert daar met monetaire maatregelen (kredietbeperking) de betalingsbalans in even wicht te krijgen. Het succes is niet overweldi gend. Het is daarbij, in het bijzonder voor ons land, onaangenaam, dat in zulke omstandig heden in de eerste plaats de invoer het moet ontgelden. Men moet zich daarnaast afvragen of Engeland, dat zich op de internationale markten verdrongen ziet door de Westduitse industrie, er veel bij kan winnen door de invoer te belemmeren. Er moet wat anders gebeuren. Op grotere krachtsinspanning komt het aan als men de concurrentie het hoofd wil bieden. Die schnijt men in Engeland niet alom op te brengen. Aan het begin van het nieuwe produktiejaar heeft het orgaan van de F.N.Z. een beschou wing gegeven over de vooruitzichten voor de zuivelexport. Dat valt nog niet zo ongunstig uit. De voorraden zijn in West-Europa gering. De boterschaarste is nog niet geheel overwon nen, alles gaat voorlopig vlot weg. In Neder land is geen voorraad. We beginnen met een schone lei. Dit geldt ook voor melkpoeder. Met de kaas ligt het wat anders. Er hebben zich na nieuwjaar vrij grote voorraden gevormd. De prijzen hebben daaronder echter niet zoveel geleden als gevreesd is en men neemt aan, dat de voorraden niet al te groot zullen worden, gezien het hoge verbruiksniveau van geheel West-Europa. De aanhoudende hoogconjunc tuur blijft een voordeel voor de afzet van zuivelprodukten. In de meeste landen is de daling van het boterverbruik tot staan ge komen. Hier en daar kan men zelfs een niet onbelangrijke toename constateren. Door het hoge welvaartspeil stijgt het verbruik van kaas, room, koffiemelk en melkpoeder (cacao- industrie). Dit alles geldt niet voor het produkt gecondenseerde melk, dat een geheel eigen markt heeft. En nu de keerzijde van de medaille: de steeds stijgende lonen en de steeds toenemende schaarste aan arbeidskrachten. Hiermede zijn we dan weer beland bij het vraagstuk van de garantieprijs, dat we kunnen laten rusten, om dat er niets nieuws van te vertellen is. Het blad van de F.N.Z. meent, dat zolang in de industrie, de handel en het transportbedrijf de welvaart voortduurt, de verbruikers zeer zeker in staat zijn de in eigen land geprodu ceerde levensmiddelen zó te betalen, dat de boerenstand niet het kind van de (welvaarts)- rekening wordt. Niettemin zullen de melkvee houderij en de daarop gebouwde zuivelindustrie al het mogelijke doen om de produktiekosten laag te houden. Men stuurt het immers niet aan op het overhevelen van de bestaansverant- woordelijkheid van de boer naar de regering. De landbouw kan echter ook niet worden ge bruikt als een sluitstuk in een kostenstructuur, die de landbouw de lasten zou doen dragen van het huidige tekort aan arbeidskrachten. Met deze realistische beschouwing heeft de 92 Vooruitzichten

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 6