In de eerste plaats is er het vuist pandrecht,
d.w.z. pandrecht dat gevestigd wordt doordat
de zaak aan de macht van de pandgever wordt
onttrokken.
In de tweede plaats is er bezitloos pandrecht,
dat gevestigd wordt zonder inschrijving in de
registers. Dit recht kan alleen worden verleend
op roerende goederen, die tot de onderneming
van de pandgever behoren (dus b.v. op dode en
levende bedrijfsinventaris en niet op meubilair
en ander huisraad).
En tenslotte wordt ook register pandrecht moge
lijk gemaakt, en wel niet zoals de Kamer had
gewild alleen voor bepaalde categorieën van
roerende goederen, maar voor alle roerende
zaken, die tot een onderneming- van de pand
gever behoren. Wordt het hier behandelde ont
werp tot wet, dan zal eigendomsoverdracht tot
zekerheid niet meer mogelijk zijn, hetgeen ook
uitdrukkelijk in het ontwerp is bepaald.
Men zal dan zijn keus moeten maken uit de drie
genoemde vormen van pandrecht.
Hoe is nu het naast elkaar bestaan van twee
types van bezitloos pandrecht mogelijk? De
voorgestelde regeling is zodanig, dat het bezit
loos pandrecht dat zonder inschrijving in de
registers is gevestigd slechts onvoldoende zeker
heid biedt. Het staat nl. in rang achter bij een
vuistpandrecht, bij een registerpandrecht of bij
vorderingen, die bepaaldelijk op het verpande
goed bevoorrecht zijn.
Wanneer dus b.v. een boer op zijn vee bezitloos
pandrecht ten behoeve van schuldeiser A heeft
gevestigd zonder inschrijving in het register en
naderhand aan een andere schuldeiser B het
zelfde vee nogmaals in pand geeft, doch nu wèl
door inschrijving, dan verhaalt de latere schuld
eiser B zich bij voorrang op het vee. A komt pas
aan de beurt, als B zich uit de opbrengst van
het vee heeft voldaan.
Deze regeling maakt, dat een serieuze krediet
gever niet met bezitloos pandrecht zonder in
schrijving in de registers genoegen zal kunnen
nemen. Wij laten dit soort van bezitloos pand
recht, als zijnde voor de boerenleenbanken van
geen belang, verder buiten beschouwing.
De positie van de registerpandhouder
in het ontwerp
Wij zullen nu nog bespreken, wat de poistie van
de registerpandhouder is volgens de regeling in
het ontwerp van prof. Meijers. Professor Polak
heeft in zijn meergenoemde lezing duidelijk ge
maakt, dat ook bij invoering van een register
pandrecht nog niet alle puzzles van de baan zijn.
Met name moet dan nog onder ogen worden
gezien of de registerpandhouder ook beschermd
moet worden, als de registerpandgever geen
eigenaar was, gelijk bij het tegenwoordige
vuistpandrecht geschiedt. Verder zal moeten
worden nagegaan of de schuldeiser bij latere
vervreemding der in registerpand gegeven
goederen zijn recht ook tegen de nieuwe ver
krijger geldend kan maken.
Wij zagen boven reeds, dat de eigenaar tot
zekerheid volgens het huidige recht in beide ge
vallen gedupeerd is. Was de schuldenaar geen
eigenaar bij de eigendomsoverdracht, dan is de
eigendomsoverdracht niet geldig; was de schul
denaar aanvankelijk wel eigenaar, maar ver
koopt en levert hij de zaak later aan een derde
te goeder trouw, dan is de eigenaar tot zekerheid
zijn rechten kwijt.
Hoe is dat nu in het ontwerp van professor
Meijers geregeld?
Als de registerpandgever geen eigenaar was,
maar de pandhouder was te goeder trouw, d.w.z.
dat hij deze voor eigenaar mocht houden en ook
gehouden heeft, dan is de pandhouder veilig. In
zoverre verkeert dus de registerpandhouder van
het nieuwe ontwerp in een gunstiger positie dan
de eigenaar tot zekerheid in het tegenwoordige
recht, want deze wordt niet tegen onbevoegd
heid van de vervreemder beschermd, ook al was
hij te goeder trouw.
Wanneer de schuldenaar aanvankelijk wel
eigenaar was, maar de met registerpand be
zwaarde zaak aan een derde verkoopt en levert,
dan geldt als principe, dat de pandhouder niet
zijn recht verliest. In twee gevallen is dat
anders. Het registerpandrecht gaat nl. in de
eerste plaats wel verloren, indien de derde te
goeder trouw was, d.w.z. niet van het register
pand op de hoogte was. Men zou natuurlijk heb
ben kunnen redeneren, dat een derde met
betrekking tot een zaak, waarop registerpand
rust, nooit te goeder trouw kan zijn, immers hij
kan altijd van het registerpand door inzage der
registers op de hoogte komen. Maar dat is ken
nelijk niet de bedoeling van het ontwerp. Ook in
de toelichting wordt zulks uitdrukkelijk gezegd.
Het zal toch zeker geen gewoonte worden, na
invoering van het registerpandrecht geen
roerende goederen meer te kopen zonder raad
pleging van de pandregisters. Toch zal t.g.v. de
invoering van het registerpand de positie van
de registerpandhouder in dit opzicht beter zijn
dan die van de tegenwoordige eigenaar tot
zekerheid. Zo kan men zelfs de vraag stellen
en dit is een vraag, die in het systeem van
het ontwerp nog onzeker is of de eis van
raadpleging der registers niet toch gesteld mag
103