handeld dan de naamloze vennootschappen. Wij hopen, dat dit bij de herziening van het materiële belastingrecht wordt recht getrokken. Doch, zoals in de Eerste Kamer naar voren is gekomen, is er nog een andere factor, welke gewicht in de schaal legt bij de beoordeling van de vraag hoe de coöperaties fiscaal behandeld moeten worden. Dit is het sociale aspect. Wij mogen hier wederom prof. Rip aan het woord laten, die bij de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer het volgende naar voren bracht: „Het gaat om de vraag, of de N.V.-vorm van ondernemingen enerzijds en de coöperaties anderzijds ten aanzien van de vennootschaps belasting gelijk worden behandeld of dat dit niet het geval is. De nadere vraag is nu maar, of de N.V.'s en de coöperaties, wat de vennootschapsbe lasting betreft, nominaal gelijk behandeld moeten worden of dat materiële gelijkheid moet worden nagestreefd. En nu is het juist een in onze belastingwet geving steeds weer terugkerende figuur, dat de belastingplichtige niet nominaal, objectief, maar materieel, subjectief, bekeken wordt, voordat de hoogte van de belasting wordt vastgesteld. Een gezin zonder kinderen be taalt heel wat meer inkomstenbelasting dan een gezin met 10 kinderen. En zo zijn er meer voorbeelden. Het is dus zaak om de aard van de belasting plichtige (vooral wanneer het rechtspersonen betreft) goed in het oog te houden. En dan moet elke objectieve beoordelaar tot de con clusie komen, dat een N.V. een geheel andere rechtsfiguur is dan een coöperatie. De me morie van antwoord drukt het zo uit, dat de N.V. is een kapitaalsassociatie en een coöpe ratie een personenassociatie. Men kan ook zeggen, dat een N.V. er op uit is winst te maken (overigens op zich zelf een eerbare doelstelling) en dat een coöperatie er op uit is de leden te dienen en naar eigen onkosten- dekking te streven. Ook in de praktijk is deze verschillende doelstelling herhaaldelijk ge bleken. Men denke aan de opkomst van de verbruikscoöperaties, die voornamelijk op sociaal-economische gronden werden verde digd, aan de aan- en verkooporganisaties in de landbouw en ook aan de boerenleen banken. In de gedenkboeken van grote coöperatieve instellingen, die in verband met het vijftigjarig bestaan e.d. zijn verschenen, kan men daarover zeer belangrijke gegevens vinden. Ik stel mij voor middelen te beramen om o.a. aan mijn collega, de heer Hellema, eens een dergelijk gedenkboek cadeau te doen. Nog bestaan er talrijke boerenleen banken, die niet gedragen worden door een vereniging, steunende op de Coöperatiewet, maar steunen op een vereniging, goedgekeurd volgens de wet van 1855. Men heeft daar mede willen uitdrukken, dat het in de eerste plaats een sociale aangelegenheid is. Men liep vaak als kleine mensen te hoojj om zich te kunnen losmaken van de financiële en economische afhankelijkheid van leveranciers en particuliere kredietgevers. Men trachtte zich gezamenlijk sterk te maken. Met inzet van eigen aansprakelijkheid heeft men ge tracht om eigen positie te versterken en andere deelgenoten te helpen. Nimmer zat daarbij de gedachte voor ook nu nog niet ont kapitaal in de risicodragende sfeer te De staatssecretaris van financiën verklaarde het met de heer Rip eens te zijn in zijn stelling: Wij moeten niet zoeken naar nominale gelijk heid, maar naar een werkelijke gelijkheid. De staatssecretaris vervolgde: „In de tweede plaats vestig ik er de aandacht op, dat reeds tientallen jaren aparte regels voor de coöperaties in ons Nederlandse be lastingrecht bestaan. Deze regels zijn niet altijd gelijk geweest. Maar er zijn toch steeds bijzondere bepalingen geweest. Dit is ook be grijpelijk. Als uitgangspunt kan men stellen: Een coöperatie is een personenassociatie, die niet op winst is gericht, maar eerder op kostendekking. De naamloze vennootschap is een kapitaalsassociatie, die op winst is ge richt. Dit is het uitgangspunt. Ik kom dadelijk nog terug op mijn opmerking, dat alles niet zo eenvoudig is. Vervolgens moeten wij letten op de sociale betekenis van de coöperaties in ons econo misch bestel. Dit is ook een factor, die wel degelijk moet worden gewogen, zoals dat ten aanzien van meerdere factoren gebeurt. Nu is het alleen zo, en dat geeft de moeilijkheid, dat er in de praktijk een zekere vervlakking is; naarmate er zekere ontwikkelingen zich hebben doorgezet, is er ook wel in bepaalde gevallen verwijdering te constateren van de oorspronkelijke coöperatiegedachte; er ver toont zich dan een verzelfstandiging van de bedrijfsvoering en ook wel een vervlakking van de grenzen, waarbinnen men moet wer ken. De geachte afgevaardigde, de heer Teulings, heeft gezegd daar ben ik het mee eens, maar dat lost de moeilijkheid niet op brengen of te beleggen.'" 1 I

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 41