Nederlandse fiscus echter toch blijkbaar wel ingezien. De nabetalingen zijn immers in principe vrijgesteld, hetgeen slechts geba seerd kan zijn op het inzicht, dat de coöpera tie geen winst beoogt voor zichzelf, doch voor haar leden. De Nederlandse fiscus is niet consequent bij de toepassing van dat in zicht. Ware hij consequent, dan zou hij even eens de betaling van een primaire rente over het kapitaal onbelast laten: voorts de vor ming van de in verband met het karakter van een coöperatie noodzakelijke reserves tot redelijke hoogte van belasting vrijstellen en ook economisch verantwoorde afschrijvingen toelaten. De Amerikaanse fiscale wetgever heelt de volle consequentie getrokken uit het wezen der coöperatie. De Nederlandse niet, tenge volge waarvan een juiste financiering, na melijk door de leden zelve, ten zeerste wordt belemmerd. De Amerikaanse fiscus ziet, dat de coöperatie geen winst beoogt voor zichzelf. Ook niet voor hen, die haar het kapitaal verschaffen, doch voor haar patrons, waar die winst dan ook belast wordt. Daarmede is niet bedoeld, dat het kapitaal geen redelijke beloning zou moeten krijgen. In dat opzicht verkeert men met Amerika in onverdacht gezelschap. Maar het principe is primair en de fiscus houdt daar in Amerika rekening mee. Moge ook de Nederlandse fiscus nog eens „door de coöperatie leren heen kijkendaarbij zijn Amerikaanse collega ten voorbeeld nemend.'' Tot zover het rapport over de Amerikaanse landbouwcoöperatie. Wij sluiten ons bij de laatste wens van harte aan. Wordt de coöperatie in Nederland fiscaal werkelijk zo gunstig behandeld als critici willen doen geloven? Bezien wij hiertoe enkele punten van de Neder landse wetgeving met betrekking tot de fiscale positie van de coöperatie. Hoewel het besluit op de vennootschapsbelas ting in art. 13 lid 4 enigszins tracht tegemoet te komen aan het wezenskenmerk van de coöpe ratie, wordt dit niet op de juiste wijze gedaan. Het zou juister zijn indien de nabetalingen en afnemersdividenden niet als een aandeel in de winst werden bestempeld (zoals art. 13 lid 4 thans doet), doch als onderdelen van de aan de leden uitbetaalde of door hen verschuldigde prijs. Dan zou ook recht worden gedaan aan het karakter van deze uitkeringen. Het zijn prijs- 10 bijslagen of prijskortingen, die niet tot de winst behoren en die fiscaal dus niet belastbaar zijn (ten slotte is de vennootschapsbelasting een ohm/belasting). Zou men de nominale gelijkheid in fiscaal- technische zin met de naamloze vennootschap pen willen handhaven, dan zou wèl moeten worden bepaald, dat deze prijstoeslagen of prijskortingen slechts in zoverre niet belastbaar zijn, voor zover het te reserveren en dus te belasten deel van het overschot niet ten minste gelijk is aan hetgeen op niet-leden is verdiend plus een primaire rente over het eigen vermogen. Zoals echter art. 13 lid 4 thans luidt, wordt aan het karakter van de bovenge noemde uitkeringen aan de leden geen recht gedaan. Immers, ook al is het te reserveren deel van het overschot tenminste gelijk aan de twee bovengenoemde bedragen (hetgeen verdiend is op niet-leden en een primaire rente over het eigen vermogen), dan nog zijn de aan de leden te geven prijscorrecties niet geheel belasting vrij. Zij moeten fiscaal immers nog verminderd worden met hetgeen aan de leden minder zou zijn toegekend, indien ook niet-leden een der gelijke prijscorrectie zouden hebben ontvangen. Waarom deze beperking, waar het op de niet- leden verdiende bedrag reeds is belast? Op dit punt is de coöperatie dus duidelijk on gunstig behandeld! Dat een primaire rente bij de coöperatie niet aftrekbaar is bij de bepaling van de fiscale winst, is weliswaar geheel in strijd met het principe van de kostendekking, volgens hetwelk de coöperatie werkt, maar uit een oogpunt van nominaal gelijke fiscale behandeling met de naamloze vennootschap kunnen wij dit wel aan voelen. al zou die primaire rente bij beide moeten zijn vrijgesteld van belasting. Tenslotte wijzen wij op de bepaling van art. 10 van het besluit vennootschapsbelasting. In dit artikel wordt de z.g. deelnemingsvrijstelling gegeven, doch daarbij wordt tevens bepaald, dat deze voor de coöperaties niet geldt! (Wie sprak daar van gunstiger behandeling der coöperaties?). Zeer duidelijk wordt de coöpe ratie hier achtergesteld hij andere belasting plichtigen. Waarom, zal men vragen? De leidraad zegt: de coöperatie wordt toch al zo gunstig behandeld! Maar op welk punt is dit dan toch het geval? Andere fiscale behandeling geboden De coöperaties worden volgens de thans gel dende belastingwetgeving dus ongunstiger be-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 40