vorm van allocated reserves. De nabeta lingen zijn vanzelfsprekend fiscaal niet be lastbaar. daar zij niets anders zijn dan de aan de leden in de loop van het jaar te weinig betaalde melkopbrengst. Nu zijn er twee ge bruikelijke misvattingen. De eerste is, dat de nabetaling belastbaar zou moeten zijn en dat de niet-belastbaarheid daarvan een ongemotiveerde bevoordeling van de coöperaties zou betekenen. De Ameri kaanse fiscus staat echter terecht op het standpunt, dat deze nabetaling een verplich ting der coöperatie is, welke logischerwijze uit haar wezen voortvloeit, daar de coöpera tie juist ten doel heeft om de gehele op brengst na aftrek van kosten van het verwerkte en verkochte produkt aan de leden ten goede te doen komen. Zou een specula tieve melkfabriek welker bestaansrecht overigens allerminst betwist wordt zich verplichten om het aan de leveranciers uit betaalde melkgeld aan te vullen met een nabetaling aan het einde van het jaar, in plaats van dit bedrag als dividend aan de aandeelhouders uit te keren, dan zou die nabetaling eveneens onbelastbaar zijn, daar zij in mindering van de fiscale winst kon worden gebracht. Maar dat doet de fabriek nu eenmaal niet. Wel, aldus de Amerikaan, zij trekke daarvan dan ook de consequenties. Het tweede gebruikelijke misverstand vindt zijn oorzaak in de wijze waarop de coöpera tie wordt gefinancierd. Het lijkt weliswaar alsof het grootste deel van het voordelig sal do door de coöperatie wordt gereserveerd, doch in feite is dit niet zo. Immers, wanneer men de zaak nauwkeurig ontleedt, blijkt dat de coöperatie aan de patrons een nabetaling doet, die door hen weer in de zaak wordt ge stoken als risicodragend kapitaal. Dat zijn dus geen reserves in de gebruikelijke zin van het woord. Vandaar, dat de eis gesteld wordt, dat de reserves „allocated" moeten zijn, wil len zij fiscaal niet belastbaar zijn. Dikwijls worden deze allocated reserves, die meestal de vorm van een revolving fund heb ben zie daarvoor het hoofdstuk over de financiering der coöperatie gemobiliseerd en geeft de coöperatie er bijvoorbeeld prefe rente aandelen voor uit. Van de buitenkant gezien lijkt het dan wel alsof de coöperatie een stockdividend uitkeert, doch zoals wij boven zagen berust dit op een verkeerd in zicht. De gewone reserve, welke wordt gevormd door inhouding van voordelige saldi, is ech ter belastbaar, voorzover zij het door de be treffende staat als minimale reserve vereiste bedrag overschrijdt, dan wel voorzover zij te boven gaat een bedrag, dat redelijk moet worden geacht in verband met het doel. waarvoor zij is gevormd, bijvoorbeeld reser ves tegen prijsrisico's van voorraden bij af- zetverenigingen. Ad c. Dit is een volkomen logische bepa ling, daar bij een onvoordeliger behandeling van niet-leden ten opzichte van leden de laatsten middels de belastingvrijdom der coöperatie een ongemotiveerd voordeel zou den hebben. Ad. d. Ook dit is een bepaling, welke voor zichzelf spreekt. Niet-leden, die van de cor rigerende werking der coöperatie willen pro fiteren, moeten de consequentie trekken, dat zij dan maar lid moeten zijn. Ad e. Dit is een uitwerking van punt d ten aanzien van de aankoopcoöperatie, welke ook logisch is te verklaren, daar deze voorwaarde waarborgt, dat de coöperatie zijn klanten kring niet uitstrekt tot personen, die naar de aard van hun bedrijf niets gemeenschappe lijks meer met elkaar hebben, welke tendenz uiteraard bij een aankoopvereniging sterker is dan bij een afzetvereniging. Vergelijking met Nederland Een vergelijking van het standpunt van de Amerikaanse belastingwetgever met dat van de Nederlandse leert o.rn. het volgende: 1. Vorming van gewone reserves kan in Amerika tot redelijke hoogte, verband houdende met de aard van het bedrijf der coöperatie, belastingvrij geschieden. In Nederland niet. 2. Een primaire rente over het eigen ver mogen der coöperatie wordt in Amerika niet als belastbare winst der coöperatie beschouwd. In Nederland wel. 3. In Amerika kan een coöperatie ook fis caal haar activa afschrijven op basis van vervangingswaarde. In Nederland slechts op basis van de historische kostprijs. Deze vergelijking valt niet bepaald gunstig uit voor de Nederlandse fiscus. De Nederlandse fiscus ziet als belastingplich tige slechts de rechtspersoonlijkheid bezit tende ondernemingsvorm. Wat het karakter is van die onderneming deert hem nauwe lijks. Een onderneming beoogt winst; die winst moet belast worden. Dat hij bij de coö peratieve vereniging, gezien haar doelstel ling. met deze redenering vastloopt, heeft de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 39