van benodigdheden of diensten te voorzien, d.w.z. de aanschaffingsprijs, vermeerderd met de kosten, welke de gemeenschappelijke verkrijging met zich medebrengt. Onder de bovenbedoelde kosten zijn be grepen een matige rente over het eigen ver mogen en een bedrag tot vorming van een redelijke reserve. Een coöperatie heeft dus geen winstdoel. De boerenleenbanken voldoen geheel aan deze economische omschrijving ener coöpe ratieve vereniging. Zij trekken spaargelden aan en lenen deze aan hun leden tegen zo laag mogelijke rente uit. De marge tussen debet- en creditrente wordt zodanig gesteld, dat daaruit de kosten kunnen worden be streden als bovenbedoeld. Zij zijn zuivere coöperaties. Er is een aanval gedaan op het bijzondere tarief, dat de landbouwkredietbanken ge nieten. In de eerste plaats moet opgemerkt worden, dat dit bijzondere tarief niet geldt voor de (.entrale Banken, hetgeen door de critici over het hoofd is gezien. Maar ten tweede mag men wel eens be denken wat eigenlijk aan het uitzonderings tarief voor de boerenleenbanken ten grond slag ligt. De minister heeft gewezen op de affiniteit verwantschap) met de spaar banken. Deze laatste instellingen genieten ingevolge het besluit op de vennootschaps belasting (art. 9) een objectieve belasting vrijstelling. Dat wil zeggen zij zijn in principe wel onderworpen aan de belasting subjectief belastingplichtig), maar onder bepaalde voorwaarden behoeven zij over de gemaakte winst geen belasting te betalen. Deze voorwaarden voor de spaarbanken zijn, dat zij zich in belangrijke mate wijden aan het bevorderen van het sparen door kleine spaarders terwijl de beleggingen der spaarbank niet geregeld mede de vorm aan mogen nemen van kredietverlening voor bedrijfsdoeleinden. Wat de spaaractiviteit der boerenleenban ken betreft is de verwantschap met de spaarbanken wel zeer duidelijk. Daar de boerenleenbanken deze spaargelden echter voor een deel aanwenden tot kredietver lening voor bedrijfsdoeleinden werd voor deze instellingen een algehele objectieve vrijstelling, gelijk voor de spaarbanken geldt, niet verantwoord geacht. Citeren wij hier wat prof. Rip er in de Eerste Kamer over heeft gezegd „Het zal bekend zijn, dat oorspronkelijk voor de coöperatieve kredietinstellingen een gematigd tarief van 10 pet. werd vast gesteld (nl. Vs van liet toen geldende nor male tarief van 30 pet.). Toen het normale tarief tot 43 pet. werd verhoogd, werd het bijzondere tarief voor de boerenleenban ken buiten proportie tot deze verhoging verdubbeld. 1 hans is het dus zo, dat het normale tarief 43 pet. is, dat de centrale boerenleenban ken ook onder het normale tarief vallen en dat de plaatselijke boerenleenbanken 20 pet. betalen. Het coöperatieve krediet wezen betaalt dus gemiddeld ruim 30 pet. Dit is dus 3A van het tarief, dat geldt voor de winstgevende N.V.'s en particuliere banken. Dat is te hoog, mijnheer de voor zitter, voor banken, die zich voornamelijk bezighouden met het bevorderen van het sparen op het platteland. De voorganger van de minister heeft voor deze bevordering zelfs een Nationale Spaarraad ingesteld. Wij hebben het nooit betreurd, dat deze spaarraad is geliqui deerd, zoals u zult weten, mijnheer de voorzitter. Maar daaruit blijkt wel, dat het verantwoord sparen de Regering en met name de minister van financiën zeer ter harte gaat, en nu prefereer ik een bil lijke behandeling op belastinggebied van de gezonde spaarinstellingen boven het kunstmatig van overheidswege bevor deren van het sparen. Ik zou dan ook wel eens willen zien, dat iemand de stelling zou durven verdedigen, dat d us blijkbaar de coöperatieve krediet instellingen, dus gezien dit belastingtarief, voor 3/4 handelsbanken zijn en voor 1U spaarbanken, terwijl die verhouding on geveer is 6/7 spaarbank en 1/7 kredietinstel- ling. Zo is het mij dan ook niet duidelijk en het lijkt mij ook niet juist waarom beide centrale boerenleenbanken, wat de vennootschapsbelasting betreft, gelijk worden gesteld met de handelsban ken. In elke officiële statistiek over toe- of afname van de spaargelden komen constant drie groepen voor, nl. 1. de Rijkspostspaarbank; 2. de bondsspaarbanken en 3. de centrale boerenleenbanken. Gezien de hoogte van het tarief voor beide centrale boerenleenbanken, moet dit, in verhouding tot de beide grote spaar instellingen, onjuist worden genoemd. 3

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 33