Voorgestelde wijzigingen in de Wet Toezicht Credietwezen
wordt aangetrokken, waar uitsluitend risico
dragend kapitaal op zijn plaats is.
Afgezien van zulk een gang van zaken in crisis
tijden is het duidelijk, dat aandelen- of eigen
kapitaal veel geëigender is voor het dragen van
risico, omdat het in goede tijden extra beloning
kan verkrijgen, weshalve men er vrede mee kan
hebben, dat hierop in slechte tijden eventueel
geen rendement wordt verkregen. Daardoor
ook kan de onderneming zich gemakkelijker
van de depressie herstellen.
Gezien het feit ten slotte, dat gemiddeld dooi
de Nederlandse bedrijven 70 °/o van de inves
teringen uit de gemaakte winsten en reserves
wordt gefinancierd, lijkt het de commissie voor
alle ondernemingstypes gewenst, dat in grotere
mate dan thans het geval is door de fiscus reke
ning wordt gehouden met hetgeen bedrijfs
economisch noodzakelijk is. De bedrijven moe
ten in staat worden gesteld af te schrijven op
basis van de vervangingswaarde, terwijl o.a.
aan de ongelijkheid in behandeling van naam
loze vennootschappen en vennootschappen
onder firma of eenmanszaken (inkomstenbelas
ting tegenover vennootschapsbelasting op de
winsten) een einde dient te komen.
Bij de Tweede Kamer is in het begin van dit
jaar een wetsontwerp ingediend tot gewijzigde
vaststelling van de Wet Toezicht Credietwezen.
Naar men weet was het aanvankelijk de be
doeling, dat de Wet Toezicht Credietwezen met
ingang van 1 januari 1955 buiten werking zou
treden. Daar echter onvoldoende ervaring was
opgedaan met de toepassing om te kunnen be
oordelen of men het na genoemde datum zonder
een dergelijke wet zou kunnen stellen, dan wel
dat de wet al dan niet gewijzigd zou
moeten blijven gelden, werd het tijdstip, waar
op de wet buiten werking trad, verschoven naar
1 januari 1957. Dit gaf De Nederlandsche Bank
bovendien gelegenheid het overleg met de
representanten van de onderscheidene groepen
van kredietinstellingen (o.a. de boerenleen
banken) over de toepassing van de wet voort
te zetten en af te sluiten.
Op dit overleg was ook in het Parlement aan
gedrongen, daar slechts dan een evenwichtige
en doeltreffende regeling mogelijk zou zijn.
Ter vervanging van de per 1 januari 1957
buiten werking tredende wet moet de regeling
dienen, welke thans in het bovenvermelde wets
ontwerp is neergelegd.
Evenals de bestaande wet voorziet het ontwerp
in tweeërlei toezicht: het sociaal-economische
toezicht en het bedrijfseconomische. Het eerste
is een middel, waardoor De Nederlandsche
Bank de haar in art. 9 van de Bankwet 1948
opgelegde taak kan uitoefenen: het stabiel
houden van de waarde van de gulden. Dit is
dus de monetaire kant van de zaak. Bij het
bedrijfseconomische toezicht valt voornamelijk
het licht op de solvabiliteit en de liquiditeit
van de banken ter bescherming van de belangen
van crediteuren.
Het sociaal-economische toezicht
De huidige wet geeft De Nederlandsche Bank
de bevoegdheid om in het kader van het so
ciaal-economische toezicht algemene voorschrif
ten te geven voor de bedrijfsvoering van de
banken ter uitvoering van de taak, aan De
Nederlandsche Bank bij art. 9 van de Bankwet
opgelegd. Volgens het ontwerp kan dat nu ook,
doch de in de praktijk gebruikelijke methode
van het gentlemen's agreement tussen De
Nederlandsche Bank en de betrokken groepen
van banken wordt thans op de voorgrond ge
steld. Indien De Nederlandsche Bank n.1. teke
nen ontwaart van een ontwikkeling, die naar
haar oordeel de uitvoering van de haar bij de
Bankwet opgelegde taak in gevaar brengt,
opent zij het overleg met de betrokken repre
sentatieve organisaties van kredietinstellingen
over de door deze laatste te volgen gedragslijn
(voor de „Utrechtse" groep van boerenleen
banken is dit de Coöp. Centrale Raiffeisen-
Bank). Leidt dit overleg tot resultaat, dan zijn
algemene voorschriften overbodig. Het ontwerp
bevat echter wel de bepaling, dat De Neder
landsche Bank, indien met de representatieve
organisaties tot overeenstemming is gekomen,
voorschriften kan geven aan een bepaalde
bank, die zich niet gedraagt in overeenstem
ming met de inhoud van het tussen De Neder
landsche Bank en de betrokken representatieve
organisatie bereikte gentlemen's agreement.
Tot het geven van algemene voorschriften kan
pas worden overgegaan als binnen een door De
Nederlandsche Bank aanvaardbaar geachte ter
mijn geen overeenstemming tussen haar en de
representatieve organisaties is bereikt. De al
gemene voorschriften gelden voor maximaal
één jaar en kunnen door De Nederlandsche
69