gische ondergrond. Men weet, dat de banken sedert geruime tijd gemiddeld 10 van de aan hun toevertrouwde en op korte termijn op vraagbare middelen als dekking bij De Neder- landsche Bank moeten aanhouden. Hiertoe is enkele jaren geleden in het kader van de nieuwe regeling van het bank- en kredietwezen op aandrang van de Nederlandsche Bank over gegaan. Twee doeleinden stonden de leiding van de centrale bank daarbij voor het oog. In de eerste plaats wilde zij op deze wijze de kredietcapaciteit van het particuliere bank wezen beperken, in de tweede plaats de banken aldus tevens een effectieve bijdrage laten leve ren tot de financiering van de door De Neder landsche Bank in het belang van de Neder landse economie en het Nederlandse geldwezen aangehouden goud- en deviezenvoorraden. De banken zagen zich nu verplicht hun dekking op te voeren tot deze ten minste 10 °/o van de toevertrouwde middelen zou bedragen. Uit eigen kracht waren zij daartoe ditmaal niet in staat om de eenvoudige reden, dat zij, althans in totaal, teveel hooi op de kredietvork hadden genomen, n.1. zich min of meer verrekend had den. Er bleef derhalve niets anders over dan tijdelijk bij de centrale bank aan te kloppen, teneinde aan de verplichte dekkingseisen te kunnen voldoen. Het zal echter duidelijk zijn, dat de kredietverstrekking van de banken op zich zelve door deze verhoging van de bij De Nederlandsche Bank door de particuliere banken aangehouden saldi, niet werd beïn vloed. Toch zal op langere termijn wel degelijk een kredietbeperkende invloed van de dek kingsverplichting uitgaan. De debetrente van 3 die voor de z.g. voorschotten in rekening courant aan de centrale bank moet worden be taald, is namelijk zo hoog, dat de banken hier mede bij de door haar aan de cliënten bere kende rentetarieven niet uit kunnen komen. Bovendien zal geen enkele bank een situatie, waarbij lange tijd een schuldverhouding tot De Nederlandsche Bank moet worden bestendigd, als wenselijk of aangenaam ervaren. Dit is meer dan een schoonheidsgebrek en kan slechts als overbruggingsmaatregel in geval van nood door beide partijen de particuliere banken èn de centrale bank worden aanvaard. Dus zelfs indien de banken als wisselwerking op haar beurt de door haar aan de clientèle berekende rente zouden verhogen, zou zulks nog geen uit komst brengen. Indien zij duurzaam bij de centrale bank in het krijt zouden moeten staan, zou dit een aanwijzing vormen, dat de krediet verlening op te ruime schaal geschiedt en der halve dient te worden ingekrompen, onafhan kelijk van de verplichte dekking, die nu een maal in het belang van de monetaire veiligheid wordt geëist en daarom bij voorbaat door de banken van haar kredietvolume in mindering moet worden gebracht. Fundamentele verandering Hoe dit ook zij, de geschetste situatie demon streert duidelijk de in vergelijking met vroegere jaren volkomen gewijzigde omstandigheden op het gebied, dat als geldmarkt pleegt te worden aangemerkt. Jarenlang fungeerde de schatkist als stootkussen. Het bezit aan schatkistpapier van de banken was aanzienlijk. Dientengevolge vervielen er geregeld bedragen aan aflosbaar schatkistpapier, waardoor een zó ruim vloeiende bron beschikbaar was, dat hieruit elke behoefte aan liquide middelen kon worden gedekt. Deze toestand behoort thans echter geheel tot het verleden. Want terwijl in 1949 bv. gemiddeld 500 miljoen per maand aan schatkistpapier aflosbaar werd, zal dit in het lopende jaar niet meer dan 40 miljoen per maand zijn. Als consequentie van deze verandering wordt vrij wel de volle druk van de voorziening in een tijdelijke behoefte aan liquide middelen op De Nederlandsche Bank gelegd. Daarenboven is thans wel gebleken, dat de mogelijkheid, welke in de verplichte reserves schuilt om kortston dige fluctuaties in de behoeften aan liquide middelen op te vangen, bij een omvang van de schommelingen, zoals zich thans hebben voorgedaan, geheel onvoldoende is. Ondanks het feit, dat de middelen der banken met ca 70 miljoen konden worden versterkt door de verkoop van buitenlandse deviezen, dus van vorderingen op het buitenland, moesten zij een zodanig beroep op het krediet van De Neder landsche Bank doen, dat hun kortlopende schuld aan de centrale bankinstelling tot ruim 300 miljoen, d.i. met meer dan 250 miljoen boven het normale niveau, steeg. Tegelijkertijd beschikten zij wegens de verplichte dekking over saldi van 636 miljoen! De geldschaarste, waarmede de banken te kampen hadden, weerspiegelde de druk, waar aan zij omstreeks de jaarwisseling in de vorm van belastingbetalingen en opvragingen van bankpapier blootgesteld zijn geweest. De ver dere ontwikkeling te dien aanzien zullen wij thans niet op de voet volgen, omdat het ons uitsluitend om de grote lijnen gaat en anders te zeer in details zou moeten worden afgedaald. Slechts constateren wij, dat er geleidelijk in de loop van de maand januari een zodanige ont spanning in de kaspositie van het particuliere bankwezen is ingetreden, dat de aanzienlijke 43

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1956 | | pagina 19