e vlucht uit de landbouw De landbouw bevindt zich in een moeilijke positie. Eensdeels staat het vast, dat het de boer alleen goed kan gaan als ook de economische omgeving zich in een periode van welvaart be vindt. Anderszins oefent die hoogconjunctuur een ongunstige invloed op de landbouw uit, waardoor zij arbeidskrachten eraan onttrekt. Er is voor dit dilemma geen oplossing, tenzij men een arbeidsdienstplicht zou invoeren en hier voor zal men in het vrije Westen wel niets voelen. Oorzaken Welke zijn de oorzaken van de vlucht uit de landbouw, van het gebrek aan concurrentie vermogen van de boer ten opzichte van industrie en stad voor zover het het vasthouden van ar beidskrachten betreft? Een van de voornaamste factoren is, dat de produktiviteit in de landbouw minder snel pleegt toe te nemen dan in de industrie of in de secundaire produktie. En wel vooral daar om, omdat elke grote fabriek thans beschikt over een researchafdeling, welker taak het o.m. is te rationaliseren. Daarnaast is elke industrie door de drang der concurrentie wel gedwongen over te gaan tot arbeidsclassificatie, kwaliteits controle, bedrijfsorganisatie en mechanisatie. Produktiviteitsverbetering Bij de landbouw liggen de zaken volkomen anders. De kleine omvang van de bedrijven reeds maakt het praktisch onmogelijk behoor lijke aandacht te schenken aan produktiviteits verbetering. Men is dus aangewezen op de staatsproefstations, waar natuurlijk de concur- rentieprikkel in veel geringere mate werkt dan in het particuliere bedrijf. Daarnaast moet men ook niet vergeten dat de traditionele denkwijze van de boer niet bevorderlijk is voor een spoe dige verwezenlijking van nieuwe vindingen. Dit verschil tussen primaire en secundaire pro duktie is zelfs merkbaar in de Amerikaanse landbouw, die toch overigens betrekkelijk wijd openstaat voor nieuwe ontwikkelingen. In ieder geval is het zo, dat de opbrengst per eenheid in de landbouw lang niet in dezelfde mate toe neemt als in de industrie en dat dus de lonen in de industrie steeds boven die in de landbouw blijven. Handicap Maar ook moet er op worden gewezen, dat de levensmiddelenproduktie ook in de strijd om de klant structureel gehandicapt is. Adam Smith wees er al op, dat het opnemingsvermogen van de menselijke maag beperkt is. Terwijl de pro ducenten van televisietoestellen, automobielen, koelkasten enz. er op kunnen rekenen, dat de stijgende koopkracht van de massa hun een omzetverhoging zal opleveren, die boven de middelmaat ligt, moet de landbouw er genoe gen mede nemen, dat het verbruik van voe dingsmiddelen, vergeleken met de stijging van het reële inkomen, slechts in geringe mate op loopt. Inderdaad staat het statistisch vast, dat het aandeel van de uitgaven voor de voor het levensonderhoud essentiële produkten voortdu rend afneemt. De landbouw bevindt zich in dit opzicht in een soortgelijke positie als de textielindustrie. Het zijn beide wat de Angelsaksen noemen „decli- ning industries", d.w.z. produktietakken die bij de consumptie in zekere zin als stiefkinderen gelden. En het is eigenaardig, dat deze takken van produktie ook niet onvoorwaardelijk ge holpen kunnen worden door een geforceerde opvoering van de produktiviteit: een vergrote produktie leidt hier tot een druk op de prijzen en dus op de opbrengst, omdat de afzet niet evenredig met de prijsdaling toeneemt. In tegenstelling tot de verhoudingen in de meeste andere takken van produktie leidt de stijging van het reële inkomen als gevolg van lagere prijzen niet tot een belangrijke toeneming van het verbruik van voedingsmiddelen en textiel per hoofd van de bevolking. Vandaar, dat er zich zo vaak onoplosbare overschotvraagstuk ken voordoen, omdat het aanbod sterker is toegenomen dan de vraag. 493

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 21