ciële doolhof
verschillen, zegt de minister, dat de voorlich
ting in streken, waar de productiekosten naar
verhouding hoog zijn, de bijzondere aandacht
zal krijgen. Er worden daarvoor in deze begro
ting gelden gevraagd. Intensivering van de
voorlichting, gepaard aan cultuurtechnische
verbeteringen, kunnen ertoe bijdragen om door
een meer rationele bedrijfsvoering tot een ver
laging van de productiekosten in die streken te
geraken. Het ligt in de bedoeling om o.m. de
gelden, beschikbaar voor de rationalisatie van
de kleine boerenbedrijven, geleidelijk voor het
bovenomschreven doel beschikbaar te stellen.
Wij zullen het bij de behandeling van deze
punten moeten laten en andere belangrijke pas
sages onbesproken moeten laten.
De conclusie mag zijn, dat de minister een
werkprogramma heeft opgesteld, dat zijn de
partement en alles wat daaronder ressorteert,
tot in verre toekomst een ruim arbeidsveld zal
geven.
worden: het nadelig saldo moest nl. van 503
millioen tot 1113 millioen worden verhoogd.
Behalve de zo juist vermelde extra-aflossing
op buitenlandse schuld heeft hierbij o.a. vooral
een rol gespeeld een verhoging van de defensie
uitgaven met 477 millioen, van diverse uit
gaven met 361 millioen, zomede de algemene
loonronde, welke de uitgaven met 239 mil
lioen deed stijgen. De verlagingen, die tegen
over een en ander stonden, konden het nadelige
verschil aan de uitgavenzijde bij lange na niet
goedmaken.
De gewone dienst van de begroting voor 1956
sluit overigens met een tekort van slechts 30
millioen, zodat van een nagenoeg evenwichtige
begrotingspositie voor de lopende uitgaven kan
worden gesproken.
Verloop laatste jaren
Wij zeiden reeds, dat de ramingen veelal be
langrijk van het werkelijk verloop plegen af te
wijken. Het herziene begrotingsbeeld over 1955
moge dan veel ongunstiger uitvallen, de uit
komsten van de voorafgaande jaren kunnen
blijkens de uiteindelijk vastgestelde rekenings-
cijfers alleszins bevredigend worden geacht. Zo
sloot de gewone dienst van de jaren 1949 tot en
met 1952 met overschotten van resp. 1645. 1534,
1784 en 1727 millioen, geeft de voorlopige reke
ning van 1953 een voordelig saldo te zien van
1490 millioen en is thans voor 1954 een ver
moedelijk overschot becijferd van 906 mil
lioen. Voor de gehele dienst (dus incl. kapi
taalsuitgaven, uitgaven voor oorlogs- en
watersnoodschade, enz.) was er voor de jaren
l949/'53 achtereenvolgens een overschot van
resp. 639, 404, 294, 1060 en 41 millioen, terwijl
voor 1954 thans een tekort van slechts 68 mil
lioen is geraamd.
Hoog uitgavenpeil
Intussen steekt de minister zijn bezorgdheid
omtrent de ontwikkeling van het niveau der
Rijksuitgaven niet onder stoelen of banken.
Deze bezorgdheid berust mede op de overweging
dat de stijging van de inkomsten op de gewone
lienst der begroting waardoor de hogere
Rijksuitgaven moeten worden opgevangen
nauw samenhangt met de huidige gunstige eco
nomische situatie. Op de bestendiging daarvan
durft de minister echter naar zich laat ver
staan, niet zonder meer te rekenen. Zolang de
gunstige conjunctuur zich handhaaft zullen die
hogere uitgaven zonder veel inspanning kun
nen worden gedragen. Maar bij een ommekeer
in de economische ontwikkeling zullen uiter
aard de belastingontvangsten inkrimpen, waar
tegenover dan veel zwaardere eisen aan de
schatkist zullen worden gesteld ter bestrijding
van de werkloosheid, die ook de sociale uit
gaven zal doen toenemen. Beschouwen wij weer
de ontwikkeling sedert 1949, dan zien wij, dat
de totale Rijksuitgaven in dat jaar 4464 mil
lioen beliepen en vervolgens voortdurend zijn
toegenomen tot een hoogtepunt van 7744 mil
lioen (herziene raming) voor 1955 Weliswaar
wordt voor 1956 thans aan uitgaven 6681
millioen geraamd, maar bijna 500 millioen
van de vermindering hangt samen met een ver
laging van de defensie-post, waarbij o.a. nog
het verschil van bijna 200 millioen komt, uit
hoofde van de extra-aflossing op de buiten
landse schuld in 1955. Daarnaast is voor de
watersnood nog slechts 32 millioen uitge
trokken tegen 200 millioen voor 1955, terwijl
voor herstel van oorlogsschade slechts 329
millioen tegen 646 millioen in het vooraf
gaande jaar is voorzien. Het budget der nor
male Rijksuitgaven is dan ook hoegenaamd
niet verminderd.
Bovendien staat het thans reeds vast, dat de
uitgaven voor 1956 in werkelijkheid hoger zul
len uitvallen dan waarmede bij de opstelling
419