was de situatie in het Zuiden volkomen het tegenovergestelde. In plaats dat de opbrengsten van de landbouw aan het land ten goede kwamen, werden die door de steden opgezogen. En omdat het land bouwbedrijf op zich zelf al een armzalig iets was, daar de grond slechts met primitieve hulpmiddelen werd bewerkt en in het gunstig ste geval nog het akker- en weidebouwsysteem werd toegepast, schoot er in het Zuiden voor investering niet veel over. De levensstandaard van de boer vertoonde geen enkele verbetering, maar ging bij gebrek aan kapitaal met de ver arming van de bodem steeds meer omlaag. Als enkele streken in de buurt van de steden er al iets beter aan toe waren, dan was dat te danken aan de natuurlijke rijkdom ter plaatse en aan de grote arbeidzaamheid van de „Ca- fone" (boer). Men kan gerust zeggen dat in ge heel Zuid-Italië de productiefactor kapitaal ontbrak. Zeker, het valt niet te ontkennen, dat in tal van streken heel wat verbeteringen zijn aan gebracht, ook in Zuid-Italië en op de Italiaanse eilanden. Evenmin mag men de werkelijk gun stige resultaten over het hoofd zien, welke de wettelijke voorzieningen van de Pausen en de Bourbons, vooral ten aanzien van de water voorziening, hebben bewerkstelligd. Die wetten deden zeker niet onder voor die van Venetië en Toscane. Er zijn nog andere omstandig heden van essentiële betekenis, die men niet mag verwaarlozen. De ontwikkeling van de handel en het bedrijfsleven, de industrie en de kunstnijverheid, het kenmerk van de Renais sance, had de schepping van een groot finan cieel netwerk noodzakelijk gemaakt. Vooral toen de Italiaanse producten, die in de „Fondaci" (pakhuizen) van Italië lagen opge slagen (denken wij maar eens aan de „Fondaco'' van de Turken en aan die van de Duitsers in Venetië) ten verkoop in gebieden overzee, ge stadig werden uitgevoerd met gedeeltelijke betaling ter plaatse van aflevering, werden tal van crediethuizen of banken van allerlei aard opgericht. Dit financiële netwerk (hetwelk op zekere tijd zo n grote vlucht had genomen, dat een deel van de Londense City in Lombardstreet werd herdoopt, een bewijs, hoe algemeen bekend de lombarden waren) bleef, na de val van de despotische leenadel en het verdwijnen van de vrijstaten, in Noord- en voor een groot deel in Midden-Italië zonder meer gehandhaafd. Het bestaat nog. In het Zuiden en in enkele streken 428 van Midden-Italië kwam het niet zover. Daar waren het enkele grote banken in het Zui den en op de eilanden met een min of meer publiekrechtelijk karakter, die in de overigens geringe credietbehoeften voorzagen. Hierin schuilt dan ook het fundamentele verschil ir. het bankwezen van Noord- en Zuid-Italië, dat tot ver in de geschiedenis verankerd ligt en dat in de diep ingewortelde gewoonten van de ver schillende bevolkingsgroepen tot uitdrukking komt. Wat dit betreft, behoeft men slechts te denken aan de verschillende manieren, waarop tot voor kort het crediet in de verschillende landstreken van Italië werd gezien. In het Noorden raakte de boer door het crediet te gebruiken ver- trouwd met de gedachte, dat het een noodzake lijk kwaad is, waaraan niet te ontkomen valt. In het Zuiden daarentegen trachtte men het aangaan van schulden te ontgaan, want som migen beschouwden het aangaan van schuld als een schande en anderen vonden het niet nodig. Het logische gevolg hiervan was, dat de land bouw in Noord- en Midden-Italië snelle vorderingen maakte, waardoor bepaalde ge bieden een goede naam kregen ten aanzien van hun bedrijfsuitrusting en hun agrarisch peil, maar in het Zuiden, met uitzondering van de fruitteelt, op een niveau bleef, dat de minder ontwikkelde gebieden heden ten dage nog ken nen. 2. Met de éénwording van Italië beginnen de verschijnselen, die we hebben trachten aan te tonen, min of meer te vervagen. Enerzijds vor dert de overgang van min of meer beperkte economische gemeenschappen naar grotere eco nomische eenheden een nieuwe stroom kapitaal naar het platteland. Dit is in een staat, welke na een reeks oorlogen, waarvoor geen enkele streek gespaard bleef, eerst kort geleden tot eenheid kwam, moeilijk te realiseren. Daar komt nog bij, dat men geld nodig had voor de aanleg van spoorwegen en andere wegen en voor de oplossing van tal van problemen, waarvoor het land zich gesteld zag. Voeg daar nog het feit aan toe, dat tal van leningen werden uitgegeven, waarmede men meende die problemen het hoofd te kunnen bieden en die de toch al geringe hoeveelheid spaarmiddelen hebben opgeslorpt. En tenslotte de verbeurdverklaring van de kerkelijke goe deren door de overheid enz. Anderszijds is er het bevolkingsvraagstuk, dat vooral in de zui-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 16