^J/roniek uit eigen kring Na het afscheid nieuwe benoemingen. Gaarne willen wij ook in ons blad melding maken van enkele door het bestuur van de Centrale Bank, onder goedkeuring van de raad van toezicht, gedane benoemingen in verband met het heengaan van de heren Th. J. Visser en mr. W. H. Verloop. Met de taak van de heer Visser is belast de heer Hendriksen, tot dusverre hoofdinspec teur van de Centrale Bank. Aan de heer Hen- driksen is de titel van adjunct-directeur ver leend. Tot hoofdinspecteur benoemde het bestuur de heer mr. HIISchröder, tot dusverre plaats vervangend hoofdinspecteur en tot plaatsver vangend hoofdinspecteur de heer H. ie Kolsté, tot dusverre inspecteur. In de plaats van de heer mr. W. H. Verloop, benoemde het bestuur tot zijn secretaris de heer jhr. mr. C. Grcvendie secretaris van de directie blijft. De gedane benoemingen zijn 1 September 1955 van kracht geworden. Wij bieden de nieuwbenoemden onze hartelijke gelukwensen aan en spreken de hoop uit. dat zij in hun nieuwe functies werkzaam zullen mogen zijn in het belang van het coöperatieve landbouwcredietwezen en dat zij in hun werk voldoening zullen mogen vinden. De heer Visser beschermheer van de Kassiersvereniging. De Vereniging van Kassiers van Coöp. Boeren leenbanken heeft bij schrijven van 30 Augustus 1955 aan de heer Visser het beschermheerschap van de vereniging aangeboden, hetgeen de heer Visser gaarne heeft aanvaard. Het schrijven vermeldt dat de vereniging dit heeft gedaan omdat het haar een behoefte was in enigerlei vorm uitdrukking te geven aan haar gevoelens van dankbaarheid voor al het geen de heer Visser in een reeks van jaren voor het boerenleenbankwezen heeft verricht. Het doet ons genoegen melding te kunnen ma ken van de oprichting van de Coöp. Boere?i- leenbank „Halfweg-Zwanenburg"welke als lid tot de Centrale Bank zal toetreden. De stichting van deze bank is reeds sedert 1948 voorbereid door optreden in de vorm van een bijkantoor van de bank te Sloten N.H. Op deze wijze is bereikt, dat bij de oprichting van een eigen bank een grondslag aanwezig is, die de bestaansmogelijkheid van de bank waar borgt en haar bestaansrecht heeft bewezen. De maand Juli 1955 kan in de annalen van onze organisatie een bijzondere vermelding krijgen. Na de samenstelling van de gezamenlijke maandsaldibalansen bleek namelijk dat de spaargelden van de aangesloten banken de 1400 millioen passeerden. Hiermede is thans bijna het peil bereikt van 1 Januari 1946, op welke datum de spaargel den 1418,5 millioen bedroegen. Na deze datum trad, voornamelijk als gevolg van de inschrijving Grootboek 1946 en belas tingbetalingen in 1946, een vermindering op 392 van meer dan 350 millioen, terwijl ook in Het dieptepunt in de spaargelden werd ook in dit jaar (1948) namelijk per 31 Augustus, be reikt met een bedrag van 952,6 millioen. Eerst in 1949 overtroffen de inlagen de terug betalingen met ruim 25 millioen, doch in 1950 en 1951 trad weer een vermindering op, die in 1951 onder invloed van Korea ongeveer 22 millioen bedroeg. Na 1951 namen de spaar gelden, afgezien van seizoeninvloeden, echter regelmatig toe. Sedert 1 Januari 1952 bedraagt deze stijging bijna 360 millioen. Voor de banken individueel zal een vergelij king van de bij haar gedeponeerde spaargelden op de onderscheiden data een inzicht ver schaffen of de ontwikkeling overeenkomt met het algemene beeld. Elders in dit blad wordt onder het hoofd „Uit de praktijk" verteld over service-mogelijk heden. Het spreekt wel vanzelf, dat een dergelijke 1948 door de afwikkeling geldsanering de spaargelden met een bedrag van ruim 70 millioen afnamen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 12