verlening aan het individuele landbouwbedrijf.
Het is dan ook niet voorzichtig om naar aan
leiding hiervan conclusies te trachten te trek
ken over de betekenis van het landbouwcre-
dietwezen.
Toegegeven zij echter dat een uitdrukking in
het L.E.I.-rapport er aanleiding toe kan geven,
de zinsnede op bladzijde 43, die aldus luidt:
„Dat de landbouwcredietinstellingen bij de fi
nanciering van de landbouw een bescheiden be
tekenis hebben, heeft een gunstige zijde" (gun
stig in die zin, dat ze daardoor potentieel ruim
te hebben voor additionele credietverstrekking).
Hier is ten onrechte het is o.i. een „slip of
the pen" het woord landbouw gebruikt, ter
wijl het onderzoek zich beperkte tot de finan
ciering van de individuele landbouwbedrijven.
De taken van het landbouwcredietwezen zijn
echter meer omvattend dan uitsluitend de
voorziening in de behoefte aan crediet van de
individuele bedrijven.
In de loop der jaren zien we n.1. een zekere
en wel sterke accentverschuiving optreden van
de individuele credietverlening naar de col
lectieve, d.w.z. de credietverlening aan de
coöperaties van landbouwers en tuinders.
Een steeds verder gaande coöperatieve samen
werking in de landbouw heeft tengevolge dat
vaak een gedeelte van de credietbehoefte van
de individuele boer of tuinder wordt overge
heveld naar de door deze boeren en tuinders
in het leven geroepen coöperaties.
Deze indirecte credietverlening, welke door
boerenleenbanken, zuivelbanken, Centrale Bank
en Grondkapitaalbank wordt verzorgd, blijkt
uiteraard niet uit het rapport, maar is van zeer
groot belang voor de agrarische sector. Meer
dan de helft van de toegestane credieten in
rekening-courant (n.1. 290 millioen) komt
voor rekening van de coöperaties, terwijl bo
vendien per 30 Juni 1955 aan voorschotten en
leningen uitstond een bedrag van 118 mil
lioen.
Bijzondere knelpunten bij de credietverlening.
De heer Vondeling noemt twee knelpunten,
waardoor het aangaan van leningen wordt be
lemmerd, n.1. een zeker schaamtegevoel en de
soesah van de zekerheidstellingen.
Indien het inderdaad juist is, dat een zeker
schaamtegevoel voor de bestuursleden zoals
wordt gesteld de boer ervan weerhoudt bij
de boerenleenbank een crediet of voorschot
aan te vragen, wordt het aangaan van schul
den als minderwaardig of te laken beschouwd.
354
Dat men dit standpunt inneemt ten aanzien
van consumptief crediet, is begrijpelijk. Maar
naar onze mening is dit schaamtegevoel mis
plaatst als men crediet nodig heeft tot ver
betering van het bedrijf en opvoering van de
productiviteit.
Voor land- en tuinbouwconsulenten en boek-
houdbureaux, die in deze geen directe belang
hebbenden zijn, is op dit punt nog wel een
voorlichtende taak weggelegd. Moeilijker is het
voor de boerenleenbanken om een drang uit te
oefenen tot het opnemen van crediet. We den
ken hier nog terug aan het verwijt, in de jaren
van depressie ook tot de boerenleenbanken ge
richt, dat ze in de jaren na de eerste wereld
oorlog (in tijden van geldovervloed, zoals we
thans weer beleven) te vlot en te gemakkelijk
waren geweest met de credietverlening en
daardoor oorzaak waren van de grote moei
lijkheden, die leners ondervonden.
Overigens is het in het jaarverslag van de
Coöp. Centrale Landbouwboekhouding geop
perde bezwaar niet van vandaag of gisteren.
Reeds bij de oprichting van boerenleenbanken
werd gezegd: wie zal er bij credietaanvragen
zijn zaken open leggen aan bestuurders-dorps"
genoten?
En toch schijnt men in het algemeen over dit
bezwaar te zijn heengestapt, getuige de vele
honderden millioenen guldens aan voorschotten
en credieten, die in de loop der jaren zijn
verleend. De beoordeling door de plaatselijke
bestuurders-deskundigen is bovendien een van
de pijlers van het systeem, waarvan moeilijk is
af te stappen. Trouwens, het veelgeroemde
Amerikaanse systeem ontkomt ook niet aan een
beoordeling in eerste instantie door Ier plaatse
bekende deskundigen.
Als tweede knelpunt werd genoemd de „soesah"
der zekerheidstellingen.
Inderdaad is het boerenleenbankwezen krach
tens zijn bijzondere constructie, wegens de aan
vaarde aansprakelijkheid der leden, wegens de
aard der toevertrouwde gelden en door afwe
zigheid van het winststreven, op zekerheid voor
de verstrekte credieten ingesteld.
Dat echter de zekerheid steeds uit „twee solide
borgen" moet bestaan, zoals wordt gesteld, is
niet juist. Er zijn naast deze vorm van per
soonlijke zekerheid en naast de hypothecaire
zekerheid vele andere vormen van zekerheid
bij onze banken in gebruik.
In het geval, dat geen afdoende zekerheid kan
worden gesteld, kan dit bezwaar worden op
gevangen door de afdeling C van het door de