Boerenspaarbank deze ongetwijfeld welwillend bedoelde criti- sche beschouwing kort en bondig te mogen besluiten met de opmerking: dat „als in de huidige toestand geen verande ring komt de boeren/ce«banken wellicht goed deen tot naamswijziging over te gaan: boeren- .ï/>rtörbanken benadert waarschijnlijk dichter de werkelijkheid." De woorden „wellicht' en „waarschijnlijk" in deze overigens bondige conclusie wijzen er echter al op, dat de heer Vondeling toch nog niet zo zeker is van zijn zaak. Intussen bestaat er echter gevaar, dat bij min der critische lezers door de bondigheid van de conclusie een verkeerde indruk wordt gewekt. Alvorens in te gaan op de critiek, menen wij te moeten opmerken, dat het in twijfel trekken of zelfs ontkennen van de betekenis van de boerenleenbanken als credietinstelling een tel kens weerkerend geluid is. Vooral buitenlan ders, die onvoldoende bekend zijn met de in terne regelingen der boerenleenbankorganisa tie menen bij tijd en wijle op grond van enkele bepaalde maar niet steeds bepalende gegevens hun critische beschouwingen ten beste te moeten geven. Niet steeds kan van onze kant daarop worden gereageerd. In dit geval echter, waar een auto riteit als de heer Vondeling meent gegronde bezwaren te hebben en deze in het jaarverslag van de Coöp. Centrale Landbouwboekhouding heeft gepubliceerd, terwijl de bewuste passages zijn overgenomen in diverse Friese nieuwsbla den en o.a. ook in het Friesche Landbouwblad, en in „Bolwerk" menen wij enigszins uitvoerig op de critiek in te moeten gaan. De aanleiding tot de critiek is ditmaal gevon den in de gegevens, ontleend aan het rapport van het L.E.I. liet L.E.I .-rapport. Men moet echter zeer voorzichtig zijn met het hanteren van de gegevens in dit rapport. In derdaad kan daaruit de conclusie getrokken worden, dat van de onderzochte bedrijven, waarbij schulden op lange termijn voorkomen, een relatief klein aantal bedrijven deze leningen van boerenleenbanken heeft verkregen. Dit is ook verklaarbaar. Het rapport vermeldt hieromtrent: „Dit behoeft ons eigenlijk niet te verwonderen, indien in acht wordt genomen, dat de finan- cieringstaak van de boerenleenbank traditio neel vooral gericht is geweest op het kortlo pend bedrijfscrediet en het middellange cre- diet ter financiering van de levende en dode inventaris. Het verschaffen van het zogenaamde grond- crediet behoort vooral tot het werkterrein van de institutionele beleggers. In verband met de grote liquiditeit der boerenleenbanken in de jaren na de oorlog zijn deze zich echter ook in sterkere mate in de richting van het grond- crediet gaan begeven. De institutionele beleggers nemen daarbij ech ter uitsluitend goede en grote beleggingsposten, terwijl de moeilijke posten veeleer bij de boe renleenbanken terecht komen, waarbij het vaak om kleine bedragen gaat." Dat in de jaren na de oorlog de boerenleen banken zich ook in sterkere mate in de richting van het grondcrediet gaan begeven, blijkt wel uit de bedragen, die verstrekt zijn aan natuur lijke personen. In de jaren 1952, 1953 en 1954 zijn nl. 22.86b hypothecaire leningen verstrekt tot een bedrag van 164.7 millioen, terwijl deze verstrekking zich in nog steeds stijgende lijn beweegt. Uitdrukkelijk wijzen wij er echter tevens op, dat het L.E.I.-rapport geen gegevens verstrekt ten aanzien van de door de boerenleenbanken en andere banken toegestane bedrijfscredicten in rekening-courant, zodat een beoordeling van de credietverlening op korte termijn, waarop volgens het rapport de financieringstaak van de boerenleenbanken traditioneel vooral ge richt is geweest, aan de hand van dat rapport niet mogelijk is. Wel zijn in het rapport gegevens opgenomen betreffende het aantal bedrijven met een debet stand in rekening-courant, doch hieromtrent wordt vermeld, dat gezien de peildatum het aantal bedrijven met rekening-courantschulden op andere data, die dichter bij het tijdstip van de oogst zijn gelegen, groter zal zijn. Zo blijkt uit de bestudering van de tabellen 1 en 16 op bladzijde 16 en bladzijde 41 van het rapport, dat van de individuele bedrijven met schulden in rekening-courant, deze voor 80% bij boerenleenbanken zijn opgenomen en voor 20% bij andere banken. Bovendien meet het rapport slechts de crediet- 353

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 5