tioneel agrarische landen in toenemende mate tot stichting van eigen industriëen overgaan. Dit proces betekent in zekere mate een dreiging voor de oude industrielanden van het Westen. Deze laatste hebben echter een grote voor sprong, waar het artikelen betreft wier voort brenging hoge eisen stelt aan capaciteiten van leiding en arbeiders of in belangrijke mate steunt op wetenschappelijk onderzoek. Als het Westen en dus ook ons land, zijn industriële afzet wil handhaven, dan zal het de voorsprong moeten zien te behouden en door superieure techniek en organisatie industrieproducten aan de markt moeten brengen van betere kwaliteit of tegen lagere prijzen dan waartoe de nieuw komers in staat zijn. De consequenties voor ons industrialisatiepro bleem zijn, dat gestreefd moet worden naar sterke verhoging van de efficiency der produc tie, dat veel aandacht moet worden geschonken aan de kwaliteit en aan een uitbreiding van het assortiment van onze productie. Dit is de richting, waarin onze industrie zal moeten gaan. Naarmate zij daarin beter slaagt, zullen de kansen op lonende afzet groter worden en daar mede ook het probleem van de verdere uitbrei ding der werkgelegenheid gemakkelijker kun nen worden opgelost. Tot zover minister Zijlstra, die ons heeft dui delijk gemaakt, dat wij thans de problemen op wat langere termijn moeten zien. Er zijn onge twijfeld voor onze landbouw en industrie goede kansen als tenminste een dalende conjunctuur geen roet in het eten gooit. De Amerikaanse economie. Nu de koersen der aandelen op de internatio nale beurzen dagelijks een nieuw hoogterecord boeken, worden de herinneringen aan 1929 weer levend en kijkt men nauwlettend naar de gang van zaken in de Amerikaanse economie, die ons 26 jaar geleden een ontgoocheling be zorgde op het moment, dat alles zo mooi leek. Het algemeen gevoelen is, dat verrassingen van deze aard niet licht meer kunnen optreden. De handel in beurswaarden met geleend geld is zo niet verdwenen, dan toch van veel geringere omvang dan vroeger. Belangrijker is wellicht nog, dat de stabiliserende factoren in de eco nomie veel sterker zijn dan in 1929. Men kan door monetaire en budgetaire maatregelen stel lig invloed op de gang van zaken uitoefenen. De grote uitbreiding van de staatsuitgaven en van de sociale zorg geven tot op zekere hoogte een stabiliteit aan het economische leven, die er zonder die factor niet zou zijn. Dit alles neemt echter niet weg, dat er nog altijd een groot element van onzekerheid is als het er op aankomt de toekomst te beoordelen. Een terug slag van matige omvang kan men stellig niet voorkomen. Dat heeft de ervaring van de laat ste jaren wel geleerd. Op het ogenblik gaat het in de Verenigde Sta ten zo goed als het maar kan. In het maandbe richt van de First National City Bank of New York van Juli 1955 leest men: Wij hebben zo juist het beste halfjaar uit onze economische geschiedenis afgesloten en wij zijn het tweede halfjaar ingegaan met de productie, de arbeids- bezetting, de koopkracht en de consumptie op recordhoogte, maar ook met alom verspreide zeer optimistische verwachtingen. Gedurende geruime tijd zijn de waarnemers van het be drijfsleven van gevoelen geweest, dat de ge gevens van de automobiel- en staalindustrie en van de bouwnijverheid al te goed waren om duurzaam te kunnen zijn. Men meende, dat de vooruitzichten voor de zomermaanden en de herfst onzeker waren. Nu echter het herstel (na de terugslag van 1954) overal is doorge drongen en de opwaartse beweging niet aan kracht verliest, begint de weegschaal der opinie naar de andere kant door te slaan. De bedrijvigheid in de Verenigde Staten begint nu het punt te naderen, waarop sommigen zich beginnen af te vragen of de toestand nog ge zond genoemd kan worden en of het niet tijd wordt de remmen een beetje aan te trekken. Men had wel verwacht, dat 1955 een goed jaar zou worden, maar dat alle records zouden wor den geslagen (van het topjaar 1953) had nie mand kunnen denken. De waarde van het na tionaal product zal in 1955 375 milliard be dragen, betgeen 2'/2%> meer is dan het record van 1953 en 5°/o meer dan het cijfer voor 1955. Intussen (en dat is zeer belangrijk) is de koop kracht van de dollar gedurende de laatste 2'A jaar vrijwel dezelfde gebleven. Nu echter rijst de vraag of de economie voor een periode staat, waarin prijzen en kosten weer zullen gaan stij gen in een grotere mate dan de productie, waardoor de schijnwelvaart der inflatie in de plaats zou komen van de echte welvaart. In omstandigheden als de onderhavige brengt de vrees voor prijsstijgingen het bedrijfsleven er toe voorraden te gaan vormen. Indien dat alom gebeurt, ontwikkelt zich een beweging, die juist de prijsstijgingen veroorzaakt, die men wilde ontlopen. Er kan zich een gevaar lijke kettingreactie ontwikkelen van prijsstij- 358

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 10