LSogingen tot aanzien op, dat 1954 weliswaar op financieel en monetair gebied een ontwikkeling bracht, die op zichzelf beschouwd, als in redelijke mate evenwichtig kan worden gekenschetst, maar dat in vergelijking met 1953 in zoverre van een relatieve achteruitgang kan worden gesproken, dat de voortgezette inflatoire invloeden, die uit de relatie tot het buitenland voortvloeiden, niet meer gedeeltelijk werden gecompenseerd door een overwegen van deflatoire invloeden in het binnenland. I en aanzien van de staats financiën was het jaar 1953 nl. gekenmerkt door een zeer belangrijk liquiditeitsoverschot van de schatkist, zodat de staatsfinanciering in dat jaar een belangrijke deflatoire invloed op de volkshuishouding uitoefende. In 1954 was echter, als gevolg van een hoger uitgavenniveau, waartegenover slechts weinig verhoogde inkomsten stonden, het financie ringsoverschot dat is het saldo der kas- inkomsten boven dat der kasuitgaven van het Rijk, inclusief die ten behoeve van de kapitaal- dienst aanmerkelijk geringer dan in 1953. Bovendien werd dit overschot, tezamen met de middelen, verkregen uit een beroep op de ka pitaalmarkt, in hoofdzaak gebruikt voor, niet in de begroting voorziene, vervroegde aflos singen van buitenlandse schuld, waardoor slechts een te verwaarlozen liquiditeitsover schot voor de schatkist resteerde. Uit monetair oogpunt kan op die grond het financierings gedrag van de Staat in 1954 als neutraal noch inflationistisch, noch deflationistisch worden aangemerkt. Daarentegen droeg de financiering van de lagere overheid ge meenten voornamelijk bij tot de inflatoire invloeden, als gevolg van verhoogde uitgaven zowel op de lopende uitgaven als op de kapi- taaldienst. Hoe dan ook, in tegenstelling tot 1953, toen in de binnenlandse financiering deflatoire ten denties sterk overwogen, resulteerden de ge zamenlijke binnenlandse financieringsprocessen in 1954 in een overwegen van inflatoire im pulsen. zij het ook, dat die in kracht nog belangrijk werden overtroffen door de voort gezette inflatoire impulsen, die vanuit het buitenland op de Nederlandse volkshuishou ding inwerkten. Het effect van deze monetaire invloeden was, aldus het verslag, een voort gezette expansie van de productie, die tot de grenzen van het mogelijke werd gestimuleerd, en daarnaast een zekere mate van prijsinflatie. Dr. Holtrop zegt hier dus met zoveel woorden, dat, voor zover tegenover de door de loon- 268 ronden vergrote koopkracht niet een grotere productie te danken aan grotere productivi teit stond, het verschil in koopkracht door een zekere mate van prijsstijging werd gecom penseerd. Dit is zoals men weet de normale gang van zaken, wanneer inflationistische fac toren overheersen, evenals er een tendens tot prijsdaling aan de dag zal treden bij een rela tieve inkrimping van de geldhoeveelheid. Terwijl dr. Holtrop in zijn vorig jaarverslag als conclusie had gesteld, dat het (grote) betalings balansoverschot vooral moest worden opgevat als het resultaat van de inwerking van buiten landse inflatoire impulsen op de binnenlandse economie en dat ook alleen uit de medewerk zaamheid dier buitenlandse invloeden het feitelijke verloop van de binnenlandse bedrij vigheid kon worden verklaard, wijst hij er thans op, dat bedoelde invloed van het buiten land in het afgelopen jaar minder sterk is ge weest. Men zou dus ook mogen zeggen, dat een kleiner gedeelte van de door ons gezamenlijk geproduceerde „koek" (het nationale product) is uitgevoerd, omdat het binnenland zelf meer van die koek opeiste en er bijgevolg minder voor uitvoer beschikbaar bleef. Naarmate het binnenlandse prijzen- en kosten niveau zich meer aan dat in het buitenland aan past, zal het voor ons land moeilijker worden een betalingsbalansoverschot in het lopende verkeer te handhaven. Dr. Holtrop heeft des tijds het grote betalingsbalansoverschot in Wanneer wij naar de ons in Europa om ringende landen zien, valt het op, dat het landbouwcrediet als systeem in Groot-Brit- tannië beslist minder is ontwikkeld dan in andere landen, waar toch steeds een of meer organisaties van specifieke landbouwcrediet- banken bestaan, al dan niet geschoeid op het Raiffeisen-principe. De oorzaak daarvan laat zich slechts gissen. Men hoort wel eens de mening verkondigen, dat met name het Raiffeisen-stelsel vooi Engeland niet zou voldoen, omdat de indivi dualistische aard van de Engelse boer en zijn geslotenheid omtrent alles, waaruit zijn finan-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 8