In het jaarverslag van de Nederlandsche Bank
dat zo juist is gepubliceerd, zet de president
uiteen, dat zeker niet zal worden overgegaan
tot verlaging van de reserves, die de banken
als verplichte dekking (globaal 10% van de
toevertrouwde middelen) bij de Nederlandsche
Bank moeten aanhouden, indien het gevaar
zou bestaan, dat de aldus teweeg gebrachte
geldverruiming een ongewenste deviezenal-
vloeiing zou veroorzaken. Men mag dus ver
onderstellen, dat onder zulke omstandigheden
het wapen van de discontoverhoging zal wor
den gehanteerd, voor zover zulk een drastische
verhoging van het algemene rentetarief
waarbij de rentetarieven der banken en de
koersen op de obligatiemarkt zich prompt
plegen aan te passen - niet bezwaarlijk zou
worden geacht uit een oogpunt van de alge
mene economische ontwikkeling en de export
te zeer zou bemoeilijken.
Zoals men uit onze koerstabel kan aflezen, is
in de afgelopen maand algemeen een koers
verbetering ingetreden. Deze houdt stellig geen
verband met de geschetste gang van zaken.
Voor zover een stijging van de rente op de
geldmarkt immers invloed zou kunnen hebben,
zou daarvan een kracht in opwaartse richting
op het rendement uitgaan, anders gezegd, er
zou een daling van de obligatiekoersen moeten
intreden en geen stijging. De koersverbetering
weerspiegelt, naar aan te nemen valt, de ge
bruikelijke ontspanning na een emissie, met
name van de 3 3/4% Belgische Staatslening
ter grootte van 100 millioen, die op 20 Maart
plaats vond.
Uit de in het jaarverslag van de Nederlandsche
Bank vermelde cijfers blijkt nog. dat het aan
bod aan beleggingzoekende middelen in de
risicomijdende sector der kapitaalmarkt nog
steeds toeneemt. Ten opzichte van 1953 is dit
aanbod in 1954 gestegen van ca. j 1400 mil
lioen tot bijna 2000 millioen of met bijna
600 millioen. Van laatstgenoemd bedrag
werd meer dan de helft vertegenwoordigd door
de toeneming van de netto-invoer van buiten
lands risicodragend kapitaal (buitenlandse
effectenaankopen!) Anderzijds is echter het
aanbod aan geëigend beleggingsmateriaal ver
minderd. De particuliere emissiebedrijvigheid
op de obligatiemarkt is in het lopende jaar bij
zonder gering gebleven en ook de omvang van
de onderhandse leningen is zeker niet groter
geworden. Het goede onthaal van de buiten
landse leningen is vooral aan deze omstandig
heden te danken, maar deze kunnen toch niet
voldoende soulaas brengen om in de beleg
gingsbehoeften op langere termijn der grote
beleggende instellingen te voorzien. Voors
hands lijkt de kans op een stijging van de alge
mene rentevoet dan ook niet groot.
Hieronder volgt de maandelijkse koerstabel:
29 Nov.
28 Dec.
28 Jan.
28 Febr
29 Mrt.
29 April
103 72
103 7.
io2~y.
102 7.
3
103 7,„
99'7,o
102 7.
99
99
99'7,o
99 7»
3
99'Vi«
99
98
99 78
991 V 1«
99'Vu,
99 7s
977,0
96 78
97 7i«
(>7
2'A
7/ /->
78
"99%
99"/,,.
99u7,g
3%
Nederland 1953
104
102 y4
102 V4
102 78
103 7,o
3'A
Nederland 1951
102
102 'y2
103
Nederland 1953
102 y4
102
102 7,o
102
102 y2
3 Va
Nederland 1950
100ll/,„
IOI
TOO 7,c
100 7 2
I 00 Vs
iot y«
3Va
Nederland 1954
100 V*
100 v2
IOO 7,o
IOO 78
100 ys
IOI 7 8
3 Va
Nederland 1955
IOO 7,0
1 00 Vs
10. 7,0
33'A f
'0 Nederland 1947
lOO'Voi'
IOO"/32
IOO 7,6
I001V/':,2
100 7,0
1 OO2*/82
3
Nederland 1962/64
101 V8
IOI 7 8
101 7,
IOI"7/32
I O I "732
3
Grootboek 1946
IOO 7s2
IOO 7,0
Investeringscert.
IOI
101
IOI 32
IOI 7,6
101 y8
101 y 2
3
Nederland 1937
3
S-lening 1947
98 7/s
N.W.S.
80 Vin
81v/*
80 7,
80
1
3
Indië 1937 A
IOO 78
IOO 7a
IOO
279