oei en werking
bedroeg in 1954 rond 19 milliard gulden. Dit
is een enorm bedrag voor een klein land als het
onze. Men vergelijke hiermede het overeen
komstige cijfer voor West-Duitsland, dat 38
milliard gulden bedraagt.
De agrarische export van ons land had in 1954
een waarde van 3448.8 millioen gulden (in 1953
3177.4 millioen), zijnde 38 van onze totale
uitvoer (39.4 °/o in 1953). De veehouderij, waar
onder ook pluimvee en varkens, heeft het
grootste aandeel in de agrarische uitvoer(ƒ1672
millioen), de tuinbouwsector leverde voor f 548
millioen naar het buitenland en de akkerbouw
voor 527 millioen. Deze cijfers betekenen
voor veeteelt- en tuinbouwproducten een flinke
stijg'ing' 'n vergelijking met de gegevens over
1953, voor akkerbouwproducten daarentegen
een geringe daling.
I nleiding, gehouden door Jhr. Mr. J. C. Greven.
ter gelegenheid van de algemene vergadering
van het Landbouw Coöperatie Centrum voor
Zuid-Westelijk Nederland.
Het doel van het borgstellingsfonds, dat na de
noodzakelijke voorbereidingen tenslotte in 1951
officieel het levenslicht aanschouwde, staat in
de statuten van haar stichtingsacte als volgt
omschreven:
Het heeft ten doel de ontwikkeling van de
Nederlandse landbouw in de ruimste zin des
woords te bevorderen, in het bijzonder door
verhoging van de productiviteit en de rentabili
teit van de agrarische bedrijven.
Na de oorlog is men steeds meer gaan inzien,
dat voor de welvaart van ons land moderni
sering en intensivering van de land- en tuin-
bouwproductie van het grootste belang was.
Men denke slechts aan de noodzakelijkheid,
dat de binnenlandse veevoederproductie aan
zienlijk werd opgevoerd teneinde de import van
deviezenkostend krachtvoer te verminderen.
Ook de rationalisering van de agrarische be
drijven vereiste de grootste aandacht om op de
wereldmarkt te kunnen blijven concurreren.
Om tot de verwezenlijking van deze doelstel
lingen te geraken, is echter steeds geld nodig.
Dikwijls beschikken de boeren en tuinders niet
over voldoende middelen om de noodzakelijke
projecten te financieren. De geëigende instel
lingen om aan deze behoefte aan middelen
tegemoet te komen de boerenleenbanken
bevonden zich in de gelukkige omstandigheid,
dat zij over voldoende middelen beschikten om
in deze de helpende hand te bieden. Velen
klopten dan ook bij de boerenleenbanken om
crediet aan en als de aanvrager credietwaardig
werd geoordeeld, kreeg hij het gevraagde cre
diet ook. Op dit punt heeft wel eens een mis
verstand bestaan en het is misschien goed daar
enige aandacht aan te wijden.
Uit de aard van de zaak moeten de boerenleen
banken voor de door hen verstrekte credieten
zekerheid vragen. Dit vloeit voort uit het feit,
21 4
dat de credieten verstrekt worden uit de mid
delen, die de boerenleenbanken door spaarders
ter beschikking zijn gesteld. Bestond deze zeker
heid vroeger in vele gevallen uit borgstelling,
tegenwoordig neemt de schroom om borgen te
vragen allengs toe. Al is de borgtocht nog een
veel voorkomende zekerheidsvorm, gaandeweg
neemt de zakelijke zekerheid in omvang toe.
Daaronder valt in de eerste plaats de zekerheid
van hypotheek; vervolgens om enige voorbed
den te noemen: verpanding van effecten, ver
panding van vorderingen, van een polis van
levensverzekering, eigendomsoverdracht tot
zekerheid van dode en levende have enz. enz.
De kleinere boeren en met name de pachters
kunnen geen hypotheek geven. De enige zeker
heid, die zij kunnen aanbieden, bestaat veelal
uit de fiduciaire eigendomsoverdracht van dode
en levende inventaris. In verband met de be
staande wetgeving op dit gebied kan dit echter
niet als een afdoende zekerheid worden be
schouwd. De boerenleenbanken zouden echter
in hun taak tekort zijn geschoten, indien zij een
aanvrager om die reden naar huis zouden heb
ben gezonden. Het door de boerenleenbanken
en de Centrale Bank opgerichte Onderling
Waarborgfonds werd uitgebreid met een afde
ling C, waardoor het mogelijk werd. dat cre
dieten, waarvoor onvoldoende zekerheid kon
worden gesteld, konden worden gegarandeerd.
Hierdoor was de mogelijkheid geschapen, dat
iedereen, die credietwaardig was, ook al kon hij
de vereiste zekerheid niet stellen, toch werd
geholpen. Wanneer desondanks een crediet-
aanvrage werd afgewezen, was de oorzaak niet
te zoeken in het ontbreken van zekerheid, maar