nomeritopnamen instelling zijn. De conclusie, dat er nergens zoveel gespaard wordt als in de boerenstand, is dan gauw getrokken. Het is de vraag of het verstandig is te trachten uit het ruwe cijfermateriaal van spaarbanken of andere banken conclusies te trekken aangaande economische ontwikkelingen. Men loopt kans daarmede op een dwaalspoor te geraken. Bij de boerenleenbanken spaart een grote groep niet- agrariërs. Reeds daardoor zijn de cijfers over de spaarbeweging ongeschikt om er een oordeel op te baseren omtrent de welvaart van de boeren stand. In de laatste twee jaren heeft verder de uitkering van de rampschadevergoeding aan getroffenen in het watersnoodgebied de spaar- tegoeden in Z.W.-Nederland belangrijk doen stijgen. Een beweging als die van de uitbetaling en de besteding van de rampschadevergoeding heeft een belangrijke invloed op de cijfers, die het verloop van de spaarsaldi aangeven. Het gaat hier immers om tientallen millioenen. Voorzichtig aan dus met conclusies. Ook als men de andere kant van het boerenleenbank- bedrijf erbij neemt, de credietverlening, komt men er niet. Ook dit materiaal is veel te ruw. Als het er om gaat de rentabiliteit van het land bouwbedrijf te meten of de financiële positie van de boerenstand, dan zal men dat moeten doen op de wijze zoals het L.E.I. dat doet nl. door de gegevens te verwerken van een vol doend aantal representatieve bedrijven. Is er eenheid in het heleid? De vorige maand hebben we melding gemaakt van het adres der werkgeversorganisaties over het melkprijsbeleid van de regering. In dit adres werd min of meer gesteld, dat er een tegen stelling was te constateren tussen het beleid van de ministers Mansholt en Zijlstra en men moest wel de indruk krijgen, dat de werkgeversorga nisaties bezig waren zich te kanten tegen het landbouwbeleid, zoals dat door minister Mans- holt wordt geformuleerd. Het is een grote voldoening thans van een andere uiting uit werkgeverskringen gewag te kunnen maken. Een hoofdartikel in het orgaan van het Verbond van Nederlandse werkgevers, getiteld: ..Is er eenheid in beleidd concludeert, dat de landbouw wel degelijk in een aparte positie verkeert en dat het begrijpelijk is, dat een landbouwpolitiek in verschillende opzichten wel eens aspecten vertoont, die geheel afwijken van het verdere economische beleid en een vér gaand overheidsingrijpen medebrengen. De in dustriële ondernemer zal er nooit naar behoe ven te verlangen in een positie te komen, waar door ook op zijn gebied een zo grote overheidsinvloed nodig wordt. De vraag, aldus het artikel, of wij nog van eenheid in het beleid mogen spreken, behoeft niet ontkend te worden, al zal men soms zeer ver moeten gaan om achter de feitelijke rege lingen, zoals die worden getroffen, steeds nog weer hetzelfde beginsel te ontdekken. Maar juist in deze situatie, waarin de roe]) om be staanszekerheid bij de landbouw zo sterk naar voren komt, zal het zeer ernstige bezinning vereisen om te voorkomen, dat het ideaal van vrijheid en zelfstandigheid verdwijnt en de landbouwer naar niets meer vraagt dan een redelijk bestaan, terwijl hij de verantwoordelijk heid daarvoor afschuift op de overheid. Tot zover de Nederlandse Werkgever, die wij hier met instemming citeren, er aan toevoegende.dat wij niet de indruk hebben, dat het in de aard van de Nederlandse boeren en tuinders ligt een gemakzuchtige houding aan te nemen en kalm te gaan leunen op de overheid. Onze buitenlandse hnn del Er zijn interessante gegevens gepubliceerd over onze handel met het buitenland. Allereerst de- prijzen. Het prijspeil van onze export daalde met 5 Ook de prijzen van de ingevoerde goederen daalden met 5 °/o. De verhouding tussen beide prijsniveaux is reeds vier jaar lang constant. In 1954 steeg de waarde van de invoer met 20 °/o, die van de uitvoer steeg met 12 °/o. De omvang van het totale Nederlandse handels verkeer met het buitenland ging ten opzichte van 1953 met 21 vooruit en ten opzichte van 1950 met bijna 50 °/o. De invoer overheerst steeds over de uitvoer. De Nederlandse uitvoer is naar verhouding meer gestegen dan die van de andere Westeuropese landen, uitgezonderd West-Duitsland. Nederland was de grootste af nemer van West-Duitsland. onze uitvoer naar dit land was groter dan die naar enig ander land. Na de Bondsrepubliek volgen België/ Luxemburg, Engeland en de Ver. Staten. Wat de invoer in ons land betreft, staat België/ Luxemburg op de eerste plaats, West-Duitsland op de tweede, daarna komen de Ver. Staten. Engeland, Indonesië en Frankrijk. De waarde van onze gezamenlijke in- en export 213

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 5