stabiele waarde vun de Nederlandse geld- eenheid, voorschriften zullen worden gegeven omtrent de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der omlopende bankbiljetten, bank- assignatiën en creditsaldi in rekening-courant bij de Nederlandsche Bank. Sterker nog dan bij bet begrip dekking valt door het gebruik van de term begrenzing het zwaartepunt op de ver houding tussen goud- en deviezenbezit ener zijds en totale opeisbare verplichtingen de door de circulatiebank gecreëerde hoeveel heden geldmiddelen anderzijds. Er is thans bij de Tweede Kamer een wets ontwerp aanhangig gemaakt, dat de regelen aangeeft, die krachtens art. 17 van de Bank- wet dienen te gelden. De minister van Finan ciën heeft hiervoor tevens gebruik gemaakt van een rapport, dat terzake door een daartoe ingestelde commissie is uitgebracht. Met die commissie is de minister van oordeel, dat een wettelijke begrenzingsregeling in be doelde zin (die dus tot nu toe ontbreekt) in een ordelijk geldstelsel niet duurzaam kan worden gemist, al kan daaraan als richtsnoer voor de monetaire politiek tegenwoordig slechts be perkte betekenis worden toegekend. Terwijl onder de gouden standaard het mone taire beleid geheel losstond van het economi sche en sociale beleid en de enige doelstelling voor de monetaire instanties was, er zorg voor te dragen, dat de goudwaarde van de gulden niet in gevaar werd gebracht, waarbij dus geen acht werd geslagen op de conjunctuur en de werkgelegenheid, is in de na-oorlogse jaren meer gestreefd naar een monetair beleid, dat aan de economische doeleinden van de staat niet in de weg stond en deze zoveel mogelijk bevordert. Wel treedt thans in sterkere mate dan in de eerste na-oorlogse jaren weder een neiging aan de dag, om het evenwicht van de betalings balans voorop te stellen, maar het staat buiten twijfel, dat de overheid in tijden van neer gaande conjunctuur het monetaire beleid meer dan vroeger het geval was op het economische beleid wil afstemmen. De minister acht het nut van een begrenzings regeling voor de opeisbare verplichtingen van de Nederlandsche Bank voor de huidige ver houdingen vooral daarin gelegen dat een benadering van de begrenzing als waarschu- wingssein kan dienen bij het optreden van een ongewenste monetaire expansie. Men is tot de conclusie gekomen, dat het z.g. proportionele stelsel waarbij een minimum percentage als dekking wordt voorgeschreven bij de economische structuur van ons land de meeste waarborg biedt voor een soepel wer kend begrenzingsvoorschrift voor het door de centrale bank gecreëerde geld. En wel op grond van de overweging, dat bij de economische structuur van Nederland een nauwe samen hang hestaat tussen de veranderingen in de deviezenvoorraad in handen van de geld- scheppende instellingen en de veranderingen in de geldhoeveelheid. Bij een gunstige stand van de betalingsbalans neemt de geldomloop zoals men weet toe, door dat tegenover de aan het bankwezen (circu latiebank en/of handelsbanken) afgedragen deviezen guldens worden betaald of op reke ning gecrediteerd. Daarentegen leidt ander zijds een binnenlandse inflatoire besteding (op blazing van het geldvolume) tot deviezenver- liezen en wordt de verhouding tussen het deviezen- en goudbezit enerzijds en de geld omloop anderzijds ongunstiger. Die inflatie oefent dan, zoals in de jaren 1951/52 (na „Korea") hebben doen zien, een druk op de betalingsbalans uit, doordat de invoer dan veel sterker toeneemt dan de uitvoer. Terecht wijst de commissie van advies er op, dat met de totale geldhoeveelheid, dus met inbegrip van het girale geld (tegoed op reke ning) bij het particuliere bankwezen rekening moet worden gehouden. Indien de handelsbanken grote bedragen aan deviezen in portefeuille houden en niet ver kopen aan de circulatiebanken, wordt bv. de verhouding tussen de dekking bij de circulatie bank en de totale geldhoeveelheid gewijzigd, terwijl het dekkingspercentage bij de circu latiebank (tegenover de opeisbare verplich tingen bij de bank dus) hetzelfde blijft. Zolang totale geldhoeveelheid en totale deviezenvoor raad tegelijk toenemen, behoeft men uiteraard niet bezorgd te zijn voor de verhouding tussen dekking en geldhoeveelheid. Wel schuilt er gevaar in een toeneming van de geldhoeveel heid, veroorzaakt door een inflationistische ontwikkeling, die bv. kan plaats vinden bij een sterke toeneming van de bestedingsdrang voor invoerartikelen, of een omzetting op grotere schaal van schatkistpapier in geld. Tegen deze Bij het proportionele stelsel wordt gedacht aan een bepaalde verhouding tussen het goud- en deviezenbezit van de circulatiebank en de bij de circulatiebank opeisbare verplichtingen. Daarbij wil men terugkeren tot een zelfde per centage nl. 40 °/n als vroeger onder de gouden standaard als dekkingsverplichting heeft gegolden. 187

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 7