Door ole financiële doolhof
De dekking van het geld
De tijd ligt nog niet zo ver achter ons, dat het
vertrouwen in de gulden in hoofdzaak, zo niet
uitsluitend, berustte op de mogelijkheid, om
deze te allen tijde bij de Nederlandsche Bank
ter inwisseling aan te kunnen bieden. Die in
wisselbaarheid was het kenmerk van de gouden
standaard.
Nadat gedurende vele jaren een geldwezen
zonder edel metaal- (en bij voorkeur goud-)
dekking als onbestaanbaar had gegolden, heb
ben wij eerst een verwatering van de gouden
standaard beleefd en is tenslotte de recht
streekse band, die er tussen het bankpapier
en de dekking daarvan bestond, geheel ver
broken.
De gouden standaard en ook de goudkern-
standaard (waarbij tegenover het geld, dat
door de circulatiebank in omloop werd ge
bracht, goud of goudwissels, dus vorderingen
op gouden standaard-landen, die te allen tijde
in goud konden worden omgezet, als dekking
door de centrale bank werd aangehouden) ken
merkte zich vooral door de permanente ver
plichting tot inwisselbaarheid. Aanvankelijk
was de circulatiebank verplicht, op aanvraag
het bankpapier of andere opeisbare vorde
ringen (tegoed op rekening of giraal geld) in
goud te verwisselen. Met enkele onderbre
kingen, die samenhingen met de twee grote
wereldoorlogen, is hier te lande de gouden
standaard en de inwisselbaarheidsverplichting
tot September 19.36 gehandhaafd. Van 1936 tot
1940 kon men van de Nederlandsche Bank
alleen goud of buitenlandse deviezen voor
betalingen aan het buitenland eisen en was het
algemene recht tot inwisseling dus reeds ver
vallen. En na de tweede wereldoorlog bleef
de gouden standaard geheel afgeschaft.
Niet alleen waren na de tweede wereldoorlog
de goud- en deviezenvoorraden in de meeste
landen te klein geworden voor een herstel van
de gouden standaard, maar ook was langza
merhand de overtuiging gegroeid, dat voor het
binnenlandse verkeer geen behoefte meer be
stond aan een verplichting tot inwisseling tegen
goud. Men is gaan inzien dat de waarde van
het geld in het binnenland geheel afhangt van
de verhouding, die er bestaat tussen hoeveelheid
geld en hoeveelheid goederen, of, om het
dynamischer te zeggen, tussen geldstroom en
goederenstroom. Tussen deze beide dient een
evenwicht te bestaan en wordt dat evenwicht
186
verstoord, dan zal de koopkracht en dus de
waarde van de geldeenheid parallel daarmede
veranderen.
Het vertrouwen in de waardevastheid van het
geld hangt van genoemde factoren af en min
der van de dekking, die tegenover de geld-
omloop bij de circulatiebank aanwezig is. Die
dekking is alleen nog maar van belang voor
het betalingsverkeer met het buitenland. Zien
wij een ogenblik af van de beperkingen, die,
naar aan te nemen valt, nog slechts tijdelijk in
het internationale betalingsverkeer als nasleep
van de tweede wereldoorlog over zijn gebleven,
dan zouden wij kunnen zeggen, dat de meeste
landen, Nederland incluis, voor het binnenland
een papieren standaard hebben en dat tegen
over het buitenland een goud- of goudkern-
standaard wordt toegepast. Het betalingsverkeer
tegenover het buitenland levert een tekort of een
overschot op en dat voor- of nadelige saldo
wordt in goud of in deviezen, welke in goud
inwisselbaar zijn, aangezuiverd. Dit laatste zal
althans het geval worden bij een volledig her
stel van de internationale convertibiliteit. Aan
die volledige inwisselbaarheid wordt zoals men
weet wel al lang gedokterd, maar zijn wij nog
niet toe, zoals o.a. blijkt uit het feit, dat in de
afgelopen maand reeds weer moest worden be
sloten de Europese Betalings-Unie met nog een
jaar, dus in elk geval tot 30 Juni 1956, te ver
lengen. Binnen de kring van de bij de Europese
Betalings-Unie aangesloten landen worden de
vorderingen en schulden van de landen onder
ling tegen elkaar weggeschrapt, terwijl de voor-
of nadelige verschillen worden verrekend op
basis van de dollar als goudvaluta.
Intussen wil de wetgever de band tussen de
geldcirculatie en het goud- en deviezenbezit
van de Nederlandsche Bank toch niet geheel
los laten. Daarom werd in de Bankwet van
1948 (art. 17) bepaald, dat bij de wet regelen
dienen te worden vastgesteld, volgens welke
door de Kroon, mede Ier bevordering van een
Hoe dit ook zij. bij het binnenlandse geldver
keer is de betekenis van de dekking, die tegen
over de geldomloop staat, geheel vervaagd.
Wanneer iemand ons een schuld voldoet, ac
cepteren wij het bankpapier in de eerste plaats
op grond van het vertrouwen, dat anderen dat
papier weder op hun beurt van ons als betaal
middel zullen aannemen. En in de tweede
plaats, omdat de wet ons verplicht tot zodanige
in betalingneming als kwijting.