Dit is slechts een geringe overdrijving van de
wijze waarop zowel de winkelier als de klant
in de Ver. Staten het kopen op afbetaling be
schouwen. Aangezien de bereidheid van de
klant zijn toekomstige inkomen te belasten ten
einde zijn huidige verlangens te bevredigen een
aanwijzing is van zijn vertrouwen in de toe
komst, wordt de nieuwe stijging van het uit
staande verbruikerscrediet in September (de
zesde achtereenvolgende maandelijkse stijging)
door officiële kringen als „tamelijk bemoedi
gend beschouwd. Deze opvatting wordt echter
niet algemeen door de deskundigen gehuldigd.
30 milliard
Eind 1953 bedroeg het totaal aan uitstaand
verbruikscrediet bijna 30 milliard, een stijging
met 50 sinds de controle op dit crediet in
Mei 1952 werd opgeheven. De terugbetalingen
in 1953 beliepen bijna 11 van het totale per
soonlijke inkomen na belastingen. Meer dan
driekwart van het totaal is afbetalingscrediet
ten aanzien van automobielen, meubelen, tele
visietoestellen en dure huishoudelijke appara
ten, de rest bestaat voornamelijk uit het op
rekening kopen in winkels en uit leningen die
in één bedrag moeten worden afgelost. Aange
zien bijna de helft van alle automobielverkopen
en ongeveer een derde van de verkopen van
andere duurzame consumptiegoederen op afbe
taling geschieden, is dit crediet natuurlijk be
slissend voor de totale vraag naar deze
goederen.
Twee theorieën
Als de omzetten gering zijn, hopen de fabri
kanten dat het verbruikerscrediet ze zal
stimuleren. Anderzijds redeneert men dat een
grote omvang van de afbetalingsverkopen de
afneming van de vraag eerder zal verhaasten
dan tegenhouden: de consumenten worden im
mers gedwongen hun aankopen in contanten te
verminderen ten einde aan hun afbetalings
schulden te kunnen voldoen en zij worden
minder bereid om nieuwe schulden aan te gaan.
Geen van beide theorieën is in de afgelopen
periode van geringe vraag juist of onjuist ge
bleken. Immers, na een meer dan seizoenmatige
daling van het uitstaande verbruikscrediet in
het eerste kwartaal van 1954 veranderde de
tendens; sedert Maart hebben de nieuwe ver
plichtingen de aflossingen overtroffen, ofschoon
de expansie langzamer is geweest dan vorig
jaar.
Er worden twee redenen aangevoerd voor deze
betrekkelijke stabiliteit. De eerste is dat, tegen
de algemene opvatting in, het grootste deel van
de huurkoopschuld in de Ver. Staten wordt
206
aangegaan door gezinnen in de middelste en
hoge inkomensgroepen. De armere klanten
lenen weliswaar een grotere portie van de
totale kosten van een artikel, maar ze lenen
minder veelvuldig. Werkloosheid, wachtgelden
en verlies van overuren hebben vooral op die
laatste groep invloed uitgeoefend en deze groep
is verantwoordelijk voor slechts een gering deel
van het verbruikscrediet.
In de tweede plaats zijn, ondanks het lagere
peil der industriële productie, de persoonlijke
inkomens betrekkelijk stabiel gebleven; er heeft
zich in elk geval geen scherpe daling voorge
daan, in die mate dat men de invloed van he!
verbruikscrediet op de economie zou kunnen
toetsen. Dit crediet heeft de depressie niet
heviger gemaakt, doch evenmin heeft het een
voldoende stimulans verschaft om de productie
weer op te voeren.
(The Economist, Londen).
Griekenland coöperatie in 1952
Volgens het Octobernummer van „World
Agriculture" waren er eind 1952: 6873 boeren
coöperaties welke 600.000 boerengezinnen ver
tegenwoordigen of wel 2/s van de boeren
bevolking in Griekenland.
Het aantal consumentencoöperaties bedroeg
slechts 300 met een totaal aantal leden van
150.000.
(Co-operative New-Service I.C.A.).
West-Duitsland arbeidsvoorziening in de
landbouw
Van de totale Westduitse bevolking (ca 50 mil-
lioen) werken ongeveer 5,6 millioen personen
in landbouw, tuinbouw of bosbouw, t.w.
bedrijf shoof den 1139 249
medewerkende gezinsleden 789 2435
vreemde arbeidskrachten 660 363
totaal 2588 3047
Van de vreemde arbeidskrachten zijn ruim
600.000 mannen en vrouwen in het gezin van
de werkgever opgenomen.
Vooral in het Zuiden en Zuidwesten van de
Bondsrepubliek is er een tekort aan landarbei
ders. De trek naar de industrie wordt vooral
veroorzaakt door het loonverschil. De gemid
delde uurlonen voor landbouw en industrie zijn
als volgt (September 1954 in DM):
vakarbeiders 1.19 1.66
arbeiders 1.06 0.73 1.31 1.16
hulparbeiders 0.94 1.21
(Landbouwwereldnieuws)
mannen vrouwen
x 1000
landbouw industrie
mannen vrouwen mannen vrouwen