beleggingsmarkt slechts onvoldoende konden worden gedekt. Intussen moet in dit verband worden opgemerkt, dat op grote schaal onder handse leningen door provincies en gemeenten zijn opgenomen. Volgens opgave van het Centr. Bur. voor de Statistiek is in deze onderhandse vorm in het eerste halfjaar van 1954 voor 360 millioen uitgegeven, zodat het totale bedrag aan onderhandse leningen voor geheel 1954 zeker op 600 millioen mag worden geraamd. De openbare emissie-activiteit van provincies en gemeenten op de kapitaalmarkt is daaren tegen bijzonder gering geweest. Het actiefste was de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, die zoals men weet indirect ten behoeve van de gemeenten leent en de door haar opgenomen gelden weer aan de gemeenten dóórgeeft. Het totaal aan obligatie-emissies beliep in 1954 nominaal rond 730 millioen. Daarvan kwam voor rekening van het Rijk 450 millioen, nl. de 3V4 obligatielening, die in Januari 1954 a 99 werd uitgegeven tot een bedrag van 300 millioen, waaraan vervolgens een verlengstuk ter grootte van 150 millioen werd „gebreid". Laatstgenoemd bedrag werd afge boekt van de zgn. voorinschrijfrekening, waar op de institutionele beleggers middelen hadden gestort met de toezegging, deze voor een nieuwe Staatslening te reserveren. Wat de emissies van de Bank voor Neder landsche Gemeenten aangaat, hiermede is in 1954 in totaal nominaal 65 millioen gemoeid geweest, waarvan de laatste 25 millioen in December jl. zijn geplaatst. Genoemde instel ling heeft sedert December 1953 vier maal een 3V4 lening uitgegeven. De eerste lening had een emissiekoers van 98'At van de tweede en derde lening was de koers van uitgifte 99 °/o en van de lening, waarop in December jl. kon worden ingeschreven, was de emissiekoers 100 In deze geleidelijke verhogingen weer spiegelt zich de gestadige daling van de rentestand. In het genoemde totaal van obligatie-emissies is overigens ruim J 125 millioen begrepen van buitenlandse leningen, ric hier. voor het eerst sedert vele jaren, weer mochten worden uitge geven. De grootste daarvan is zoals men weet geweest de 33A lening België ten belope van 100 millioen, waarvan 50 millioen in de vorm van obligaties werd uitgegeven a 100 Daarop volgde (ook in belangrijkheid) de in dezelfde maand uitgegeven 3'/a rentende lening van de Wereldbank tot een bedrag van f 40 millioen. eveneens tegen pari. Wij brachten hierboven reeds de koersen, die aan het einde van 1954 voor de Staatsleningen golden, ter sprake en vergeleken deze met die van einde 1953. De koersen van einde Novem ber jl. vormen evenwel eigenlijk een betere maatstaf tot vergelijking,omdat in December jl. een daling is ingetreden op het vooruitzicht van de nieuwe Staatslening. Een dergelijk vooruit zicht werkt altijd enigszins koersdrukkend. zoals een toeneming van het aanbod in het al gemeen nu eenmaal altijd een prijs pleegt te doen dalen. Intussen zijn de koersverliezen van de leningen, waarvoor men conversie vreesde, het grootste geweest. Vooral van de 33A lening 1953 was aflosbaarstelling verwacht ter gelegenheid van de nieuwe uitgifte. Daartoe is echter vooralsnog zoals bekend niet overge gaan, evenmin als tot aflosbaarstelling van de 3Vs leningen of van de 3/3V2 lening 1947, die in 1957 automatisch 3Vï rente zou gaan bedragen (indien niet eerder aflossing plaats zou vinden). Of de Staat binnen afzienbare tijd toch tot aflossing van genoemde leningen over gaat, zal moeten worden afgewacht. Liet werkte in elk geval als een ontspanning, dat daarvan nu nog geen sprake is. De opbrengst van de 3V4 °/o Staatslening, waar voor de inschrijving per 11 Januari a pari werd opengesteld is, zoals men weet, uitsluitend be stemd voor aflossing van buitenlandse schuld en consolidatie van vlottende schuld. Daar mede geeft het Rijk dus te kennen, ter dekking van haar lopende uitgaven voorlopig nog geen behoefte te hebben aan nieuwe leningsgelden. Feitelijk heeft deze situatie zich reeds in het gehele jaar 1954 voorgedaan. Naast de, reeds besproken, leningen ad totaal 450 millioen werd een onderhandse lening van 70 millioen door het Rijk bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij geplaatst. Echter is ook rond 450 millioen van de zgn. tegenwaarde rekening naar de vrije rekening van het Rijk bij de Nederlandsche Bank overgeboekt. Per 20 December 1954 was er nog 635 millioen in de schatkist, terwijl op buitenlandse schuld in 1954 vrijwillig, dus vervroegd, 425 mil lioen werd afgelost. Zonder laatstbedoelde onttrekking zou er derhalve nog 1060 mil lioen in 's Rijks kas zijn geweest, terwijl er practisch geen schatkistpapier door het Rijk werd uitgegeven. Een en ander maakt het vol doende duidelijk, dat de Staat het in het afge lopen jaar best zonder een beroep op de kapi taalmarkt had kunnen stellen. Zolang een dergelijke toestand zich bestendigt en ook de obligatie-emissies van de lagere publiekrechte lijke organen, evenals van de zijde van het be- 165

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 13