Financieel overzicht Een jaar geleden hebben wij te dezer plaatse, ter gelegenheid van de jaarwisseling, een terug blik geworpen op het afgesloten jaar en daarbij als onze mening uitgesproken, dat, zolang de overheid eenvoorzichtigemmissiebeleidzou blij ven voeren en de stand van de betalingsbalans gunstig zou blijven, de kans op een stijging van het rentepeil niet groot kon worden geacht. Wel nu, de omstandigheden zijn in 1954 van dien aardgeweest.dat aan de genoemde voorwaarden ten volle is voldaan. De centrale overheid heeft het bij de éne lening gelaten, die in het begin van 1954 is uitgegeven, want in het verdere verloop van het jaar werd geen beroep meer op de kapitaalmarkt gedaan. Juist voordat het oude jaar werd afgesloten is het prospectus verschenen voor een lening-1955 en men kan dus allerminst zeggen, dat de Staat de kapitaal markt onder zware druk heeft gezet. Verder is de stand van de betalingsbalans wederom gun stig geweest, zoals o.a. blijkt uit het feit, dat de lopende rekening van het eerste halfjaar met een overschot van 468 millioen kon worden afgesloten tegen 331 millioen voor het tweede halfjaar van 1953 en 950 millioen voor het eerste halfjaar van 1953. Er is dus wel een achteruitgang, maar dat mag allerminst als een ongunstig teken worden opgevat. Het meest ideaal zou zelfs een betalingsbalans zijn die in evenwicht is, maar men moet nu eenmaal den ken aan slechte tijden die kunnen komen, wan ner, door welke oorzaken dan ook.de betalingen die naar het buitenland moeten geschieden die in tegengestelde richting overtreffen. Hoe groter alsdan de reserve aan goud en deviezen zal zijn. die men tevoren heeft opgebouwd, des te meer gelegenheid zal er bestaan, zich aan de ge wijzigde verhoudingen aan te passen en het verstoorde evenwicht te herstellen. In de eerste helft van 1954 is de goud- en deviezenreserve verder toegenomen met 479 millioen. terwijl deze thans een recordomvang heeft van 4616 millioen, waarvan 3014 millioen goud. Voor de verhoudingen op de kapitaalmarkt is het vooral van groot belang, dat de buiten landse effectenaankopen zich hebben voortge zet. Uit dien hoofde heeft Nederland in de eerste helft van 1954 netto 189 millioen ont vangen, welk bedrag dus niet in het genoemde overschot op de lopende rekening begrepen is, omdat het kapitaalverkeer afzonderlijk wordt gehouden, terwijl het lopende verkeer uitslui tend betrekking heeft op de verrekening van 164 het goederen- en dienstenverkeer. Die effecten aankopen door het buitenland hebben de koers stijging op onze aandelenmarkt sterk in de hand gewerkt, maar tevens de omvang van de liquiditeiten, die hun weg naar de obligatie- markt plegen te vinden, verruimd. Men herinnert zich ongetwijfeld, dat de ont wikkeling op de aandelenmarkt de omzetting- van converteerbare obligaties der Unielever en A.K.U. in aandelen mogelijk heeft gemaakt, evenals zulks tevoren, in 1953 vooral, het ge val was geweest met de converteerbare obliga ties der Koninklijke Petroleum. Bij de Unilever ging het om een bedrag van 75 millioen obligaties, die werden geconverteerd in 18.75 millioen nominaal gewone aandelen, bij de Alg Kunstzijde Unie om 20 millioen obligaties, die met toebetaling, in een even groot bedrag, dus 20 millioen aandelen, werden omgezet. Als gevolg van beide bedoelde operaties moest dus voor te zarnen 95 milllioen nieuwe beleg ging in de risico mijdende sector worden ge zocht. Weliswaar is dit weinig vergeleken met de 1100 millioen, die alle beleggende instel lingen te zamen naar raming ongeveer per jaar aan nieuwe middelen hebben te beleggen, maar Een blik op de aan het einde van deze be schouwing afgedrukte koerstabel is voldoende, om de lezer te overtuigen, dat de koersstijging op de obligatiemarkt in het afgelopen jaar verdere voortgang heeft gemaakt, al is de stijging dan ook gering geweest vergeleken met die, welke in de loop van 1953 was ingetreden. Men dient echter in dit verband te bedenken, dat een rentepeil van 3 °/o ongeveer het histo rische minimum vormt en de stand tot dusverre nimmer lager is geweest dan 2,99 Reeds thans kunnen de institutionele beleggers, en met name de pensioenfondsen en de levensver- zekeringmijen, met een rentepeil van 31/i niet uit, hetgeen zoals men weet er toe heeft geleid, dat men van het middel der zgn. voor financiering gebruik is gaan maken. Wij wezen er reeds op, dat de behoeften op de daar hebben ze dan ook al moeite genoeg mee. zodat elke nieuwe vergroting van dat bedrag het beleggingsvraagstuk nog moeilijker maakt. De werkelijkheid is aldus geweest, dat lang niet aan de aangegeven totale beleggingsbehoefte kon worden voldaan en dit vormt de verklaring- voor de verdere, zij het op zichzelf beperkte rentedaling, welke het afgelopen jaar te zien heeft gegeven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1955 | | pagina 12