I evreclenheici zonder zelfvoldaanheid In ons nummer van September 1954 kwam op pagina 64 een korte beschouwing voor onder de bovengenoemde titel. In deze beschouwing- werd, hier zeer kort weergegeven, betoogd, dat de ontwikkeling van de spaargelden ge paard dient te gaan met een groei van het aan tal spaarders. Uit de hierop van verschillende zijden ont vangen reacties kiezen wij een brief uit van de kassier van een in een zandgebied gevestigde boerenleenbank. Deze schrijft over zijn streek met betrekking tot de spaargelden het volgende: ..De oogstjaren 1950-51, 1951-52 en 1952-53 zijn voor de landbouw gouden jaren geweest. Bijna elke spaarbank groeide in omvang, ook de onze. Momenteel en zo ook reeds in het oogstjaar 1953-54 gaan de inkomsten hard achteruit, een omstandigheid, waaraan zowel de wereldmarkt als het klimaat debet zijn. Waar het privé-ver- bruik nog ingesteld bleef op het inkomen van de goede jaren, is het gevolg: een kleinere be sparing. De Landbouwvoorlichtingsdienst heeft het zandgebied geleerd, dat een juist geïnvesteerd kapitaal binnen weinige jaren zijn rente dubbel en dwars opbrengt. Zeer terecht maakt de landbouw van dit advies gebruik door het aan schaffen van machines, het bouwen van silo's, schuren, stallen, landverbetering e.d. Door deze aanschaffingen verminderen, zij het ook tijdelijk, de besparingen. Als gevolg van de tijdelijke overvloed en de daardoor veranderde geestesgesteldheid komen ook wel „luxe "-investeringen voor, b.v. trac toren op te kleine bedrijven. Ook dit kost veel al spaargelden. De voor-oorlogse jaren waren voor de land bouwers in het zandgebied niet bepaald goed. Noch in deze jaren noch in de daarna ge volgde oorlogsjaren kon veel worden gedaan aan woningverbetering e.d. Thans is voor ver timmering en nieuwbouw, een en ander nog ge stimuleerd door de bevolkingsuitbreiding, geld nodig. Weder een oorzaak voor vermindering van de spaargelden. En tenslotte eist ook de Staat zijn niet gering aandeel in de opbrengsten van de genoemde jaren. Er zijn landbouwers, die dit jaar meer belasting moeten betalen dan zij in de jaren 1953/54 en 1954/55 samen zullen verdienen. Dit komt ook uit onze spaarbank." Tot zover de geachte kassier-briefschrijver, die ons aan het slot van zijn brief verwijt, dat wij in het bedoelde artikeltje de zaak wat tè een voudig hebben voorgesteld, want „het verloop van de spaarbank is nu eenmaal niet te be palen door het opstellen van een eenvoudig rekensommetje". De verklaring, die de geciteerde kassier geeft van het ontbreken van stijging van spaargeld 144

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 20