Door cle financiële cloolliol
dat geen directe scheiding wordt gemaakt tus
sen weidegebieden en zandgebieden, dat de
regeling financieel rondloopt, daar de eerste
16.000 kg per bedrijf ongeveer de helft is van
het totaal der aan zuivelfabrieken en standaar-
disatiebedrijven geleverde melk, dat de regeling
betrekkelijk gemakkelijk uitvoerbaar is en met
weinig kosten gepaard gaat.
De Stichting voor de Landbouw wijst er ten
slotte met nadruk op, dat haar voorstellen
alleen voor het jaar 1954/55 bedoeld zijn. Zij
beschouwt deze als een tijdelijke oplossing om,
voorzover dit momenteel mogelijk is, o.m. aan
de bezwaren inzake kostprijsverschillen tussen
de weidegebieden en de zandgebieden tege
moet te komen. Zij is van oordeel, dat een uit
voerige studie dient te worden gemaakt over
het in de verdere toekomst te voeren garantie-
prijsbeleid voor de melk.
Er moet nu worden afgewacht wat de minister
zal beslissen. Het is een heel moeilijke zaak,
dat moet worden toegegeven. Het beste zal zijn,
dat een tijdelijke oplossing wordt gezocht. En
dan moet er maar eens gestudeerd worden op
de principiële aangelegenheden, die ermee in
verband staan.
Garantiebeleid in het algemeen
Het prijsbeleid ten aanzien van de landbouw is
door de jongste loonronde weer in het centrum
van de belangstelling komen te staan. De stem
ming, die hieromtrent momenteel in landbouw-
kringen heerst, is ongeveer als volgt onder
woorden gebracht door de voorzittter van het
Landbouwcomité op de kortgeleden gehouden
algemene vergadering.
De landbouwpolitiek van de laatste jaren is
steeds gericht geweest op een redelijk bestaan
voor de werkers in de landbouw. Dat de loons
verhoging ook voor de werknemers in de land
bouw geldt, is logisch. Deze loonsverhoging
gaat ten koste van de werkgevers in de land
bouw. Deze dienen door verhoging van de
garantieprijzen schadeloos gesteld te worden.
Aan het verzoek van de Stichting voor de
Arbeid om daar, waar dit niet noodzakelijk is,
de loonsverhoging niet in de prijzen door te
berekenen, kan niet worden voldaan, waar het
de garantieprijzen betreft. Dit zijn immers de
minimumprijzen, waarbij ook de ondernemer
zijn werk nog betaald krijgt op basis van de
geldende lonen. Voor de vrije prijzen heeft de
loonsverhoging in het geheel geen uitwerking,
omdat praktisch hier de wet van vraag en aan
bod de prijshoogte bepaalt en van doorbereke
nen, in welke vorm dan ook, geen sprake kan
zijn. Met des te meer klem dient dus aan de
verhoging van de garantieprijzen te worden
vastgehouden.
De verlaging van de tarweprijs, hoewel rede
lijk verklaarbaar, heeft op de boeren geen
goede indruk gemaakt. Het treft ook niet goed,
dat dit voorjaar de suikerprijs werd verlaagd.
Een lichtpunt is de roggeregeling, die op komst
is en die zal bewerken, dat de boer 24,25 voor
zijn rogge krijgt. Men ziet hierin een bewijs, dat
de regering gestand wil doen wat zij heeft be
loofd nl. het steunen van de basisproducten
met een minimumgarantieprijs.
Overigens weet een ieder, dat de garantierege
lingen een beperkte betekenis hebben. Onze
welvaart, niet in de laatste plaats die van de
landbouw, hangt goeddeels af van de moge
lijkheden om over de grenzen onze producten
voor een lonende prijs te kunnen verkopen.
Tijdelijk en voor sommige producten kan men
het binnenland laten betalen, wat men aan het
buitenland tekort komt. Maar dat geeft op den
duur geen oplossing. De ervaring van de der
tiger jaren heeft dat geleerd. De garantie
regelingen zijn belangrijk, maar daarnaast
blijft het van het grootste belang, dat wij goed
koop produceren, prima kwaliteit leveren en
dat wij de strijd tegen handelsbelemmeringen
onverflauwd blijven voeren.
Het denkbeeld van revaluatie
De laatste loonronde heeft heel wat pennen in
beweging gebracht van monetaire specialisten,
die het vraagstuk van de waardevastheid van
het geld en inzonderheid van de gulden bij deze
gelegenheid opnieuw onder de loupe hebben
genomen. Nu weet men, dat de nieuwe loon
ronde tot doel heeft, de loon- en salaristrekkers
in grotere mate te doen delen in de toeneming
van de welvaart. Anders gezegd, men was de
mening toegedaan, dat bij een bestendiging
van de inkomensverhoudingen de groepen,
waaraan de loonronde ten goede moest komen,
niet het hun toekomende deel zouden krijgen
van de welvaartsvermeerdering. De stijging
van het nationale inkomen werd daarbij als
101