varen. De stemmen uit de bedrijven, die voor hun speciale positie aandacht vragen en die niet zonder meer accoord gaan met een loonsver hoging, vervullen mede de ondankbare, maar nuttige taak het risico ervan voor onze econo mie, als geheel bezien, in het licht te stellen. Optimisme Minister Zijlstra heeft dezer dagen ter gelegen heid van het bezoek van de leden der Staten- Generaal aan een aantal industriële bedrijven een rede gehouden, die zeer de aandacht heelt getrokken. Voor een belangrijk deel was zij ge wijd aan wat men zou kunnen noemen de be strijding van het conjunctuur-pessimisme, de gedachte, dat er na deze goede tijd per sé een depressie zal komen en dat wij daarmede bij bet economisch beleid rekening moeten houden. De minister zei ongeveer het volgende: Zelden in de geschiedenis van ons land weid de economische situatie zo zeer gekenmei kt door een toestand van hoogconjunctuur als thans het geval is. Zonder dat het monetaiie evenwicht in gevaar is gebracht, hebben pio- ductie en werkgelegenheid een enorme vlucht genomen. De daarvoor noodzakelijke gioteie invoer heeft in verband met de eveneens sterk toegenomen export het evenwicht in de be talingsbalans niet verstoord. Een dergelijke ontwikkeling kan zich in Nederland alleen vol trekken. indien ook buiten onze grenzen de economische bedrijvigheid zich op een hoog peil beweegt. Het is daarom van groot belang, dat wij het behoud van de welvaart als een onderwerp van internationaal overleg zien. De samenwerking tussen de landen van de vrije wereld moet tevens worden benut voor het be reiken van een aantal internationale afspraken op economisch gebied. De minister noemde twee onderwerpen: de noodzaak van een ge meenschappelijke conjunctuurpolitiek en de vrijmaking van de internationale handel. De economische wetenschappen zijn voldoende ver voortgeschreden om ons de inhoud van een doeltreffende conjunctuurpolitiek te verschaf fen. „In dit verband verbaast het mij telkens weer, dat in verschillende kringen van het be drijfsleven en ook daarbuiten de hardnekkige overtuiging blijft voortleven, dat aan het op treden van crises niet valt te ontkomen. In dit opzicht kunnen de economisten jaloers zijn op het vertrouwen, dat de medici genieten. Met nadruk wil ik er echter op wijzen, dat het effect van een conjunctuurpolitiek staat en valt met het tempo, waarmede de maatregelen worden getroffen. Het is daarom, dat ik het van door slaggevend belang acht. dat men het thans eens wordt over een gemeenschappelijke conjunc tuurpolitiek, opdat wij niet meer voor over ijlde besluiten behoeven te vrezen." De minister pleitte warm voor vrijmaking van de internationale handel en hoopte, dat de in vloed van Benelux, als geheel een van de be langrijkste handeldrijvende mogendheden ter wereld, daartoe zou kunnen bijdragen. Hij be treurde het. dat hier en daar belangengroepen er in slagen hun regeringen tot het nemen van protectionistische maatregelen te bewegen. Hoe ver men met pessimistische beschouwingen kan komen, toonde de minister aan door te ver melden, dat in 1846 twee van de hoogste ambte naren der Kroon aan de Koning rapporteerden, dat er in Nederland een tekort aan bestaans middelen was voor de groeiende bevolking, zo dat ons land in feite overbevolkt was. Een dezer adviseurs ried massale emigratie aan. Destijds had ons land 3 millioen inwoners. In die tijd was de toestand slecht, er was veel armoede. Zou iemand in die jaren hebben durven voor spellen. dat over ruim honderd jaar Nederland bijna 1 1 millioen mensen zou kunnen herbergen, die een onvergelijkelijk veel ruimer materieel bestaan zouden hebben dan in 1846 voor de grote massa der toenmalige bevolking mogelijk was, dan zou men dit als een volkomen dwaze fantasie hebben beschouwd. Dit voorbeeld demonstreert hoe men onder de invloed van actuele moeilijkheden tot een pessimistisch oor deel over de toestand komt, dat in latere jaren bijna onbegrijpelijk aandoet. Ook in het meer recente verleden kent men daarvan voorbeel den. Vlak na de bevrijding ontmoette men hier het somberste pessimisme. Langzamerhand is dat anders geworden. Toch schijnt bij velen nog de mening te heersen dat ons volk, wat zijn welvaart betreft, nog steeds een achter stand heeft resp. dat de bestaande welvaart slechts een schijnwelvaart is, een bewering, die kortweg onzinnig genoemd moet worden, het geen de minister aantoonde met berekeningen omtrent het reële inkomen per hoofd der be volking sinds 1900. Conclusie: het reëel natio naal inkomen per hoofd heeft een peil bereikt, hoger dan ooit te voren. Nederland is niet op de weg naar verarming. „Het is mijn stellige overtuiging, dat in ons volk nog voldoende krachten aanwezig zijn om in de dynamische wereld, waarin wij leven, ieder een redelijk bestaan te verzekeren." De minister gaf vervolgens een uiteenzetting van de rol, die speciaal de industrie in onze economie vervult, besprak de problemen van 77

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 5