Financieel ouerziclü Wanneer wij de ontwikkeling van het afgelopen jaar overzien, dan moeten wij vooropstellen, dat dezelfde factoren, die reeds in 1952 de toestand op geld- en kapitaalmarkt hebben beheerst, zich nog in versterkte mate hebben cl oen gelden. Het proces van de rentedaling heeft vrijwel onafge broken voortgang gemaakt. De geldmarkt bleef zeer ruim onder de invloed van het overschot op de betalingsbalans waardoor het vertrouwen in de gulden een nog steviger grondslag kreeg en de schatkist behield haar onafhankelijkheid ten volle, hetgeen tot uitdrukking kwam in een ge ringere bereidheid tot het afgeven van nieuw schatkistpapier, zowel als in een verdere ver laging van de rentevergoeding voor schatkist papier. Op de drempel van de jaarswisseling is men al licht geneigd zich af te vragen, wat het nieuwe jaar zal brengen, of nu een kentering kan wor den verwacht. Aanwijzingen daartoe ontbreken echter. Weliswaar is de rentedaling waar voor de koersen van de staatsfondsen als maat staf worden aangenomen de laatste tijd sterk vertraagd, doch aan de andere kant wijst de overtekening van de 3)4 %-lening der Bank voor Ned. Gemeenten, die in December a pari en op minder gunstige voorwaarden werd uitge geven dan die der laatste 3/4 rentende Staats lening, er op, dat, zolang de overheid een voor zichtig emissiebeleid blijft voeren, de kans op en stijging van het rentepeil voorshands niet groot kan worden geacht. Waarbij dan wel het voorbehoud moet worden gemaakt, dat de stand van de betalingsbalans gunstig blijft en het be talingsoverschot niet in een tekort verandert. In dat geval -zou er meer naar het buitenland moe ten worden betaald dan van het buitenland (zo als de laatste twee jaren) wordt ontvangen, waardoor men de geldruimte hier zou zien ver minderen. Wat de emissiebedrijvigheid in 1953 aangaat, is het wel kenmerkend voor de verhoudingen op de kapitaalmarkt, dat het Rijk het leeuwendeel van het totale emissiebedrag uit de markt heeft genomen, nl. 738 millioen op een totaal bedrag- van ruim 773 millioen aan obligatieleningen. In Maart werd, zoals men weet, een 3)4 c/o- lening groot 200 millioen a 99 geëmitteerd, waarop in Augustus een 3R2 %-Rijkslening ter grootte van oorspronkelijk 400 millioen is ge volgd, waaraan ten behoeve van de inschrij vende fondsen nog [40 millioen werd toege voegd. Daarnaast waren er slechts twee ge meenteleningen, nl. in Januari 1953 een 4 °/o- lening Amsterdam groot 10 millioen en in Mei een 2)4 -rente lening met zesjarige loop tijd ten bedrage van 5 millioen. Terwijl het Rijk in 1952 de kapitaalmarkt juist ten be hoeve van de gemeenten had ontzien,, hielden deze zich in 1953 vrijwel geheel afzijdig van de openbare emissiemarkt, en sloten zij slechts in geringe mate onderhandse leningen af. Waar schijnlijk zal de emissiebedrijvigheid der lagere publiekrechtelijke organen in het lopende jaar weer toenemen. Het Rijk beheerste cle situatie op de geld- en op de kapitaalmarkt vrijwel geheel, dank eij de sterke positie van de schatkist, wier vrije te goed bij de Nederlandsche Bank tijdelijk tot een recordbedrag van ruim 1.300 millioen was ge stegen. Die overvloed aan middelen bij de Staat was vooral het gevolg van het ruim vloeien dei- belastingen. Terwijl het bedrag der binnenlandse gevestigde schuld, zoals we hebben gezien, toenam met in totaal 738 millioen, is het totale bedrag, dat aan schatkistbiljetten en -promessen uitstaat, met ongeveer 850 millioen verminderd, (waar bij rekening is gehouden met het schatkist papier, dat de Nederlandsche Bank in porte feuille heeft). De vlottende schuld verminderde derhalve nog meer dan de gevestigde schuld steeg, waaruit weder volgt, dat nog iets meer is afgelost aan schatkistpapier, dan aan lang lo pende leningen werd verkregen. Overigens is de middelenovervloed van het Rijk eveneens te danken aan een achterblijven van de defensie uitgaven, een verschijnsel, dat in de laatste jaren regel is geworden. Terwijl het totale bedrag, dat in de vorm van obligatieleningen in 1953 werd gëmitteerd, slechts weinig veranderde het steeg slechts van ca. 767 millioen in 1952 tot ca. 773 mil lioen in 1953 is aan de andere kant de be hoefte aan beleggingsmateriaal naar verhouding- sterker toegenomen, ten dele door de geleide lijke uitbreiding van de levensverzekering pa rallel met de bevolkingsaanwas, ten dele dooi de verplichte instelling van de bedrijfspensioen fondsen. Tegenover al die collectieve vraag naar leningen van de zijde der zgn. institutio nele beleggers (waartoe in dit verband uiteraard 163

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 38