de belangrijke verbetering van onze deviezen-
positie. Terwijl deze de onderhavige betaling
zonder enige moeite mogelijk maakte het be
zit aan goud en buitenlandse betaalmiddelen
van de Nederlandsche Bank bedroeg na deze
aflossing nog altijd omtrent 4V2 milliard
kon deze gedragslijn eveneens worden be
schouwd als een uiting van vertrouwen, dat
men van Nederlandse kant in de verdere ont
wikkeling van onze deviezenreserves heeft.
Intussen moesten de benodigde deviezen dooi
de Nederlandse Staat van de centrale bank
worden gekocht, waardoor het tegoed van de
schatkist bij de circulatiebank is verminderd
met de tegenwaarde van S 52V2 millioen. d.i.
rond 200 millioen. Het gevolg is geweest, dat
het tegoed van het Rijk tot het lage peil van
ca. j 425 millioen is ingekrompen. Hierdoor
zijn de geruchten omtrent de mogelijke uitgifte
van een nieuwe staatslening weer herleefd.
De wens is hier ongetwijfeld de vader van de
gedachte. Toch is men in financiële kringen
van mening, dat de kans op de uitgifte van een
tweede staatslening in dit jaar door deze
operatie is toegenomen.
Wij geven er de voorkeur aan, eerst de nieuwe
staatsbegroting, die op 21 September aan de
Volksvertegenwoordiging zal worden voorge
legd. af te wachten, alvorens een oordeel over
deze kwestie uit te spreken. De millioennota
bezit tegenwoordig altijd een overzicht van de
kaspositie van het Rijk en deze zal, te zamen
met de eindraming van de begroting, in hoofd
zaak de verdere emissie-activiteit van de Staat
bepalen.
Overigens moge er in dit verband aan worden
herinnerd, dat er thans een wetsontwerp aan
hangig is, op grond waarvan het Rijk 150
millioen debet bij de Nederlandsche Bank zal
kunnen staan, (tegen tot nu toe 15 millioen)
zonder daarvoor rente verschuldigd te zijn.
Daardoor krijgt de schatkist meer armslag en
kan met minder bezwaar eventueel de ontwik
keling van de belastinginkomsten in de eerst
volgende maanden worden afgewacht, alvorens
een definitief besluit omtrent een nieuwe
staatslening te nemen. Anderzijds zou een der
gelijke emissie wel tegemoetkomen aan de be-
leggingsbehoefte van de levensverzekering
maatschappijen, spaarbanken, pensioenfondsen
en dergelijke, hetgeen allicht mede bij het vast
stellen van de leningspolitiek in overweging zal
worden genomen.
De koersen op de staatsfondsenmarkt kenmer
ken zich nog steeds door een grote mate van
stabiliteit en er zijn aanwijzingen te over, dat
60
deze stabiliteit nog steeds doelbewust door de
overheid en de monetaire instanties wordt na-
gestreeld. In de eerste plaats zou men zich in
verband met de besproken aflossing op de
wereldbanklening kunnen afvragen, waarom
de Staat niet op grotere schaal tot aflossing van
buitenlandse schuld overgaat. Weliswaar is
deze van 3% milliard als hoogtepunt in 1950
inmiddels tot ca. 2% milliard teruggebracht,
maar de deviezenbesparing, die bij sterkere af
lossing- wordt verkregen, zou zoals men gemak
kelijk kan inzien een verdere verlichting voor
de betalingsbalans betekenen, daar dan minder
rentelasten in buitenlandse betaalmiddelen
zouden behoeven te worden opgebracht. Op
grond van het tot dusverre gevolgde overheids
beleid moet men het er evenwel op houden, dat
de Staat slechts tot omzetting van buitenlandse
in binnenlandse schuld zal overgaan, voor zover
de huidige stabiliteit op de geld- en de kapitaal
markt daardoor niet in gevaar wordt gebracht.
Sommigen hebben zich afgevraagd, waarom
niet een middenweg wordt gevolgd, daarin be
staande, dat het Rijk wel op grote schaal ver
vroegd op buitenlandse schuld aflost en voor zo
ver het tegoed bij de Nederlandsche Bank niet
toereikend is daarvoor, eenvoudig debet gaat
staan. In monetair opzicht zou daaraan in
eerste instantie geen enkel bezwaar verbonden
zijn, omdat een schuldrekening van het Rijk bij
de centrale bank de binnenlandse geldomloop
ongemoeid laat. Toch zou het niet raadzaam
zijn, dat deze weg zou worden ingeslagen. Dat
zou immers neerkomen op een cfeconsolidatie
van staatsschuld, nl. omzetting- van langlopen
de buitenlandse staatsschuld in een binnen
landse schuldpositie, die te eniger tijd toch weer
in langlopende binnenlandse schuld zou moeten
worden omgezet.
Overigens heeft zich op de geldmarkt een ont
wikkeling voorgedaan, die eveneens past in de
politiek tot het laag houden van de rentestand.
Nadat het verplichte percentage, dat het bank
wezen tegenover de toevertrouwde middelen bij
de Nederlandsche Bank moet aanhouden, op
22 Augustus jl. tot 10 'i was verhoogd, was
de schaarste op de geldmarkt (de markt voor
vraag en aanbod van kortlopend schatkist
papier en kortlopend bankgeld) zo groot ge
worden, dat de banken hun toevlucht moesten
nemen tot het opnemen van middelen bij de
circulatiebank, waarvoor 3 debetrente
moet worden betaald. Dit was een onvoordelige
zaak voor de banken, omdat zij op jaarspro
messen slechts rente kunnen maken. De
schaarste weerspiegelde zich ook in een stij-