de geld- en kapitaalmarkt in het afgelopen
jaar daalden voortdurend. Men moet er op be
dacht zijn, dat er economisch slechtere tijden
kunnen komen, waarin de in 1952 en 1953 bij
de boerenleenbanken gebrachte gelden zullen
worden teruggevraagd en misschien nog wel
meer. De Centrale Bank kan daarom slechts
in zeer beperkte mate de haar toevertrouwde
gelden op lange termijn uitzetten. Onder die
omstandigheden is het duidelijk, dat de Cen
trale Bank aan haar boerenleenbanken geen
hoge rente voor de deposito's bij de Centrale
Bank kan vergoeden. Ondanks de ongunstige
toestand op de geldmarkt heeft de Centrale
Bank tegen het einde van 1953 besloten de
renteregeling voorlopig te handhaven, zij het
met enige correcties voor grote posten. Ook
voor de rest van 1954 zal dit het geval zijn, in
dien zich althans geen onverwachte tegen
vallers voordoen.
De gezamenlijke reserves van de boerenleen
banken zijn wederom met 4V2 millioen gulden
gestegen, niettegenstaande het feit, dat vele
banken flinke bedragen tot leniging van de
nood in de watersnoodgebieden hebben ge
schonken.
De totale reserve van de aangesloten boeren
leenbanken bedraagt thans 64 millioen gulden.
Een verdere versterking is echter alleszins wen
selijk. De boerenleenbanken zullen hiermede
bij het bepalen van hun rentetypes, zowel voor
debet- als creditgelden. terdege rekening moe
ten houden. De heer Minderhoud gaf in over
weging om vooral de rente voor spaar- en
depositogelden aan een critische beschouwing
te onderwerpen. Te lage renten zijn verkeerd,
te hoge evenzeer. Men moet nimmer bang zijn
de rente ook de rente voor spaar- en
depositogelden aan te passen aan de tijds
omstandigheden.
De voorzitter ging vervolgens uitvoerig in op
de besprekingen, die de Nederlandsche Bank
met de Centrale Bank heeft gevoerd in het
kader van de wet Toezicht Credietwezen. Uit
de naam van deze wet zou men geneigd zijn af
te leiden, aldus prof. Minderhoud. dat het
houden van toezicht op het bankwezen het be
langrijkste onderdeel van de bemoeienis van
de Nederlandsche Bank zou zijn. Dit is echter
geenszins het geval. Het zwaartepunt ligt in de
voorschriften, welke de Nederlandsche Bank
aan alle banken, dus ook aan de boerenleen
banken en de Centrale Bank, kan geven ten
aanzien van de eisen, waaraan het bedrijf en
het beleid van deze banken moeten voldoen.
Het toezicht, dat de Centrale Bank op de aan
gesloten boerenleenbanken uitoefent, is door de
Nederlandsche Bank voldoende bevonden, zo
dat deze zich rechtstreeks met dit toezicht niet
zal bemoeien.
Aan de eisen, welke de Nederlandsche Bank
stelt aan de liquiditeit en de solvabiliteit van
de organisatie, wordt op het ogenblik in alle
opzichten voldaan, zodat geen nieuwe voor
schriften met betrekking tot de bedrijfsvoering
zullen worden gegeven, tenzij er weder, zoals
in 1951, spanningen op de geld- en kapitaal
markt zouden ontstaan.
Reeds thans is vastgesteld, welke maatregelen
de Nederlandsche Bank denkt te nemen, zodra
de toestand daartoe onverhoopt aanleiding
mocht geven. Deze maatregelen, welke geheel
het karakter dragen van voorzorgsmaatregelen,
zijn na herhaald overleg, ook met de Centrale
Bank, vastgesteld. Zij zullen niet van kracht
worden aleer de monetaire toestand zulks vor
dert. Dat deze eventueel in de toekomst te
treffen maatregelen thans reeds bekend zijn.
heeft het grote voordeel, dat de Centrale Bank
daarmede bij haar bedrijfspolitiek rekening
kan houden.
Prof. Minderhoud deelde voorts mede, dat de
Centrale Bank zich eerst na grondige bespre
king had aangesloten bij het z.g. gentlemen's
agreement tussen de Nederlandsche Bank en de
banken, betrekking hebbende op een renteloos
bij de Nederlandsche Bank te deponeren be
drag ter financiering van de deviezenpot.
Hiertegenover is de Centrale Bank gerechtigd
tot het inschrijven op de uitgifte van een bij
zonder soort schatkist-certificaten, dat bij een
looptijd van 10 jaar 23/4% rente doet. Hoewel
van deze maatregel, waardoor een groot bedrag
aan de geldmarkt werd onttrokken, werd ver
wacht, dat de rente op de geldmarkt iets zou
aantrekken, is van de invloed daarvan echter
tot nu toe nog niet veel te bemerken.
Komende tot de rekening en verantwoording
door het b.estuur over 1953 vraagt de voor
zitter of iemand van de vergadering hierover
het woord verlangt. Ir. J. M. L. Otten, direc
teur van de Coöperatieve Landbouwbank
Meppel, vraagt en verkrijgt het woord. Spreker
zegt bezwaar te hebben tegen de post van de
verlies- en winstrekening, genaamd „Gereser
veerd voor vennootschapbelasting" ten bedrage
van 1.900.000.Hij vraagt zich al of niet
een aanzienlijke belastingbesparing zou kunnen
worden verkregen, indien werd overgegaan tot
de vorming van een ledenkapitaal. Als punten,
welke pleiten voor reservering, ziet spreker, dat
reserves moeten dienen voor de slechte tijden.
Ondanks vele economische bewogenheden is op
296