van, dat de landen zeer kieskeurig waren op
het stuk van de invoer. Van die tijd dateert
het onderscheid tussen sterke en zwakke pro
ducten. Nederland, dat arm is aan grondstof
fen, heeft van dit onderscheid veel last gehad,
maar heeft toch zijn weg weten te vinden in de
internationale koppelverkoop en de ruilhandel,
die de landen met elkaar bedreven.
De Europese landen hebben, ondanks de be
perkingen, die het handelsverkeer ondervond,
geleidelijk hun economische positie kunnen
versterken. De Marshall-hulp (aangevangen in
1948) is daarbij van grote betekenis geweest.
Het is zeer de vraag of zonder deze hulp het
Europees herstel ooit tot stand gekomen zou
zijn. In geen geval zou dit gelukt zijn zonder
een ernstige crisis in de werkgelegenheid.
Het gemarchandeer tussen de vertegenwoordi
gers van twee landen om tot een handelsver
drag en een betalingsregeling te komen noemt
men in vakkringen bilateraal (tweezijdig) on
derhandelen. Het is een primitieve wijze van
werken, die grote bezwaren heeft. Men is er
echter in geslaagd om met de bilaterale han
delsverdragen het Europese goederenverkeer
op gang te brengen en daarmede de grondsla
gen te leggen voor het herstel van de wel
vaart. Ook nu nog drijft een groot deel van
het handelsverkeer op tweezijdige overeen
komsten. Men mag dit stelsel dus niet gering
schattend bezien. Maar het is primitief en op
den duur niet passend voor een economisch
ontwikkeld gebied als West-Europa, dat toch
een behoorlijke specialisatie zal moeten na
streven.
Vanaf het moment van haar oprichting heeft de
Organisatie voor Europese Economische Samen
werking (O.E.E.S.) geprobeerd het handels- en
betalingsverkeer van de banden der tweezijdig
heid te bevrijden. Zij wist de deelnemende lan
den ertoe te brengen het handelsverkeer gelei
delijk vrij te geven (liberalisatie) en schiep voor
het betalingsverkeer de Europese Betalings-
Unie (E.B.U.). Het ging niet op rolletjes, tijde
lijk moesten een aantal landen door betalings
balansmoeilijkheden weer op een reeds inge
voerde liberalisatie terugkomen en ook thans
nog is Frankrijk door zijn zwakke monetaire
positie niet in staat het spel met de andere lan
den gelijk op te spelen. Van de E.B.U. dient ge
zegd te worden, dat zij gunstig heeft gewerkt,
maar dat zij. na wellicht met een jaar tot 30
Juni 1955 verlengd te zijn, door een ruimere
regeling zal moeten worden vervangen. In het
gezelschap van de E.B.U.-leden is duidelijk een
scheiding tussen crediteuren (West-Duitsland,
Zwitserland, Nederland. België) en debiteuren
(Engeland en Frankrijk) ontstaan. Het ziet er
naar uit, dat dit een permanent onderscheid is
en daarop is het stelsel van credietverlening in
de E.B.U., ingesteld voor de overbrugging van
tijdelijke debetposities, niet berekend.
De crediteurlanden willen een oplossing vin
den voor hun bevroren vorderingen en ver
langen de mogelijkheid van betaling in goud.
De debiteurlanden achten dit niet wenselijk, zij
zouden daardoor gedwongen kunnen worden
hun invoer uit niet-E.B.U.-landen te beperken.
Zij menen, dat de schuldeisers teveel import
beperkingen handhaven en exportbevorderende
maatregelen toepassen, die niet door de beugel
kunnen. Men heeft hier vooral de dynamische
exportpolitiek van West-Duitsland op het oog.
De Duitsers werken dag en nacht onder het
oude devies: ..exporteren of sterven' en zij
hebben er succes mee. Teveel succes om hen
gemakkelijk in een systeem van vrij interna
tionaal handelsverkeer op te nemen, zonder dat
er al te grote spanningen ontstaan. Die span
ningen zullen dan vooral betrekking hebben
op de verhouding tussen West-Duitsland en
Engeland. De eventuele verlenging van de
Europese Betalings-Unie hangt er dan ook
goeddeels van af of deze beide landen tot over
eenstemming kunnen komen over een, waar
schijnlijk voorlopige, regeling hunner verhou
ding in de E.B.U. Aangenomen wordt, dat de
vervanging van de E.B.U. door een inwissel
baarheid van de Europese munteenheden, zij
het met beperkingen, in de naaste toekomst tot
de mogelijkheden behoort. Doch ook hier zullen
West-Duitsland en Engeland tot een accoord
moeten komen.
De president van de Nederlandsche Bank heeft
in zijn jaarverslag gezegd, dat ons land in staat
is aan de inwisselbaarheid mee te doen. Zo is
het ook met andere landen, die hun reserves
aan goud en deviezen in voldoende mate heb
ben zien groeien.
Nu moet men niet denken, dat met het invoe
ren van de vrije inwisselbaarheid( convertibili
teit genoemd) ook meteen de laatste hinderpaal
voor een vrij handelsverkeer is weggenomen.
Tarieven en contingenteringen worden er niet
door aangetast. De secretaris-generaal van het
departement van Economische Zaken, de heer
Brouwers, heeft er dezer dagen op gewezen,
dat ook vóór de oorlog de valuta's van de
E.B.LJ.
292
Hardnekkig protectionisme