eist tot goed begrip een nadere toelichting om
de economische betekenis ervan te kunnen
vatten.
Bezien wij het probleem van de economische
kant, dan moeten wij voorop stellen, dat wij
persoonlijk allen een zekere bijdrage aan het
nationale product (de maatschappelijke koek)
leveren. Die bijdrage vindt haar beloning in
een geldbedrag, hetzij dit wordt betaald voor
een dienstverlening, hetzij voor een prestatie in
de vorm van arbeid of kapitaalverstrekking.
Onze arbeid heeft alleen economische waarde
als zij nuttig is d.w.z. waarde oplevert. Econo
mische arbeid verhoogt dus het maatschappe
lijke nut. schept waarde en draagt bij tot de
welvaart.
Het nationale inkomen geeft derhalve de geld
waarde aan van de waardevermeerdering, die
onze gezamenlijke arbeid in het leven roept.
Vandaar, dat men streng moet onderscheiden
tussen de bruto- en de netto-productie. Van de
bruto-productie zal men de gebruikte, reeds be
staande of ingevoerde grondstoffen moeten af
trekken om de werkelijk door onze arbeid voort
gebrachte waarde te kunnen meten.
Het maatschappelijk inkomen wordt als regel
uitgedrukt in een geldbedrag, dat betrekking
heeft op een tijdvak van één jaar. Het natio
nale inkomen wordt dan gedefinieerd als de
netto-waarde der in dat tijdsbestek voortge
brachte goederen en diensten, vermeerderd
met het hierin niet begrepen inkomen, dat in
het desbetreffende jaar uit het buitenland be
schikbaar is gekomen, b.v. in de vorm van
rente en dividend van beleggingen in het bui
tenland en verminderd met de bedragen, die
op dezelfde wijze aan het buitenland ten goede
komen.
De netto-waarde der voortbrenging verkrijgt
men door voor elke bedrijfstak de waarde van
de voortgebrachte producten te berekenen, on
der aftrek van de waarde der van andere be
drijfstakken gekochte halffabrikaten en hulp
stoffen enerzijds en van de waarde der inge
voerde grondstoffen en halffabrikaten ander
zijds. Deze netto-waarde moet worden geno
men, omdat anders een dubbeltelling zou wor
den gemaakt elke bedrijfstak voegt waarde
aan haar grondmateriaal toe resp. bedragen
zouden worden medegerekend van producten,
die niet in het binnenland zijn geproduceerd.
Het spreekt voorts vanzelf, dat het deel van de
opbrengstwaarde van de vervaardigde pro
ducten, dat moet worden beschouwd als een
betaling voor de machine- en gereedschaps-
300
slijtage en boekhoudkundig als afschrijving
geldt, niet tot de voortgebrachte waarde kan
worden gerekend.
Men kan het onderhavige probleem ook van de
inkomenszijde benaderen. Immers de kosten
van de productie zijn gelijk aan de som van
de door ons allen genoten inkomens, die van
het gezichtspunt van de onderneming gezien,
productiekosten vormen. De netto-waarde dei-
productie zal worden besteed om daaruit te vol
doen: De lonen en salarissen met inbegrip van
de premiën voor sociale verzekering en pen
sioenvoorziening, voorts huren en pachten, ren
ten, dividenden, ondernemersinkomens en niet
uitgekeerde winsten.
Nauwkeurige gelijkheid van de waarde van de
netto-productie en het totaal van de indivi
duele inkomens is er intussen niet, omdat tot
het inkomen van de gemeenschap ook de in
komsten uit hoofde van pensioenen, wacht
gelden en sociale uitkeringen behoren (uitge
steld loon!) en anderzijds de ingehouden win
sten van naamloze vennootschappen en het in
komen, dat aan instellingen van de dode hand
(kerken, kloosters en andere stichtingen) toe
vloeit, niet als persoonlijk inkomen wordt ge
noten.
Onder het nationale inkomen in laatstbe
doelde zin is dan te verstaan de som van de
beloningen, welke toevloeien aan de z.g. pro
ductiefactoren (grond, arbeid en (geld-) kapi
taal) voor hun medewerking aan de productie,
vermeerderd met het netto-inkomen, dat uit het
buitenland werd ontvangen. Dit begrip van het
nationale inkomen duidt men als regel aan met
nationaal inkomen tegen factorkostcn, ter on
derscheiding van het begrip nationaal inkomen
tegen marktprijzen.
In de berekening op basis van de marktprijzen
worden de prijsverhogende belastingen (minus
de prijsverlagende subsidies, zoals op huis
brandstof) begrepen; in het nationaal inkomen
tegen factorkosten daarentegen niet.
Premiën, door de werkgevers voor sociale voor
zieningen betaald, vormen in feite een be
standdeel van het loon en worden derhalve bij
de beloning voor de arbeid gerekend. Hoewel
ondernemersinkomens ook een beloning voor
arbeidsprestatie vormen, n.1. voor het leiden
van een onderneming, kan men ze als zodanig
van de productiefactor arbeid onderscheiden.
De inkomens, op grond van ondernemersacti
viteit genoten, omvatten zowel het onder-
nemersloon (genoten door de directeur van een
vennootschap of eigenaar van een firma voor