op de kapitaalmarkt in de vorm van staats leningen, waarmede werd vooruitgelopen op de verwachte behoefte aan middelen in 1954* ^at overschot kan echter ook in verband worden gebracht met het achterblijven der militaire uit gaven, het voortgezette inhalen van de belas tingachterstand en het heffen van een grotei bedrag aan belastingen, dan achteraf nodig is gebleken. Aan welke invloeden men ook het grootste gewicht zal toekennen, steeds zal men tot de slotsom komen, dat men hier met een deflatoire factor te doen heeft, die het geldreser- voir ten opzichte van het goederenreservoir ver kleint. De lagere overheidsorganen hadden een liqui- diteitstekort, waardoor er voor de overheids sector in zijn geheel een liquiditeitsoverschot van netto 540 millioen is geweest. Vergeleken met de ontwikkeling in I952> toen zowel de financiering van de centrale overheid als die van de lagere overheidslichamen een deflatoir karakter droeg en het totale liquiditeitsover schot niet minder dan 1150 millioen beliep, gaf 1953 dus een aanmerkelijk herstel van evenwicht te zien. De groep der spaarbanken, pensioen-, verzeke- rings- en andere fondsen leverde een netto- liquiditeitsoverschot op van 19° millioen. welke gelden dus eveneens aan het verkeer wer den onttrokken. Al met al wordt een nationaal liquiditeitsoverschot berekend van f 390 mil lioen, dat als spiegelbeeld kan worden gezien van de gelijktijdige en overeenkomstige ver sterking van de nationale goud- en deviezen- positie. die eveneens met rond 990 millioen verbeterde tegen rond 1670 millioen in I952- De goud- en deviezenpositie van de Nederland- sche Bank toont voor 1953 een vooruitgang van 843 millioen, waarmde gepaard is ge gaan een stijging van de deviezenvoorraad der particuliere banken (deviezenbanken) van 226 millioen. I)e betalingsbalans De lopende rekening van de betalingsbalans sloot met een overschot van T279 millioen tegen 1863 millioen in 1952 en een tekort van "229 millioen in 1951. De achteruitgang ten opzichte van 1952 valt voor 507 millioen toe te schrijven van een herstel van meer normale verhoudingen in de handelsbalans. In t952 had deze, geheel in strijd met de voor ons land tra ditionele verhouding tussen in- en uitvoer, een overschot van 100 millioen veitoond, als ge vol2' van de met de vermindering der voorraden verband houdende inkrimping der grondstoffen- importen. In 1953 overtroffen de uitgaven voor de invoer daarentegen de uitvoerontvangsten met 407 millioen. Intussen blijkt de verbetering in het dollarver- keer verkregen op de lopende rekening van de betalingsbalans in belangrijke mate samen te hangen met de bestellingen door de Ver. Staten in het buitenland in verband met de defensie inspanning geplaatst, zodat het dollarvraagstuk eigenlijk nog niet als opgelost kan worden be schouwd. Niet onvermeld mag blijven, dat Nederland per saldo voor 208 millioen aan binnen- en bui tenlandse effecten, grotendeels tegen betaling in dollars, heeft verkocht. Het belangrijkste ge deelte daarvan zal wel betrekking hebben op de uitvoer van aandelen Koninklijke Petroleum. Vrije inwisselbaarheid? Dr. Holtrop concludeert, dat ons land, mone- tair-technisch gesproken, geacht mag worden te staan aan de drempel van de convertibiliteit. Tegelijkertijd geeft hij echter te verstaan, dat het overschrijden van die drempel nog wel langere tijd op zich kan laten wachten. Herstel van convertibiliteit is, aldus licht de president toe, niet slechts een monetair-technisch vraag stuk, doch ook een vraagstuk van algemeen economisch beleid. Nederland is niet een zelf standige economische eenheid, doch een land, dat meer dan haast welk ander land ook in al zijn geledingen door een intensief handels verkeer verbonden is met de buitenwereld. Zijn jaarlijkse omzet van goederen en diensten in het internationale verkeer evenaart de omvang van zijn nationale product. Een zelfstandig herstel van de convertibiliteit is daardoor voor Neder land niet wel denkbaar. Zulk een herstel zou Nederland voor de keuze stellen om of zijn lidmaatschap van de Europese Betalings-Unie voort te zetten, met als onvermijdelijk gevolg een geleidelijke verzwakking der deviezen- positie, dan wel dit lidmaatschap op te zeggen en zich als gevolg daarvan bloot te stellen aan een ongunstige behandeling van zijn export door zijn belangrijkste handelspartners. Beide alternatieven zijn onaanvaardbaar, de afhankelijkheid van Nederlands welvaart van zijn export naar de nabuurlanden is daarvoor te groot. Het zijn dezelfde redenen, die een land als Zwitserland, waarvan niemand kan be twijfelen, dat het monetair krachtig genoeg is om tot algehele convertibiliteit over te gaan, er toe hebben doen besluiten, slechts convertibel 271 b

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 7