geven, terwijl men tut dusverre slechts schat kistbiljetten met drie- en vijfjarige looptijd kende naast de z.g. promessen met een looptijd van ten hoogste één jaar. Anderzijds werden er nu geen driejaarsbiljetten beschikbaar gesteld. Intussen is bij deze gelegenheid de rentevoet van het vijfjaarspapier verlaagd van 2 tot 1% 's jaars, waardoor dus verder aan de rente-inkomsten van de banken en andere be leggende instellingen is geknabbeld, geheel in overeenstemming met de na-oorlogse goedkoop- geld-politiek. Verder toont deze renteverlaging nogmaals aan, dat niet de geldverschaffende instellingen, maar de geldaantrekkende partij, dus de Staat, nog steeds de verhoudingen op de geldmarkt beheerst. Zoals men zich herinneren zal, was de boek- vordering van de Nederlandsche Bank op de Staat oorspronkelijk 1500 millioen groot. In deze vorm, (van een geconsolideerde lening dus) was een gedeelte omgezet van het waardeloze markenbezit, dat de Staat in 1947 van de cir culatiebank had overgenomen. Einde 1953 was intussen op genoemd bedrag reeds 800 millioen afgeboekt, waarvan 600 millioen in het afge lopen jaar. Die aflossingen zijn telkens op 1 juni en 31 December geschied door afgifte van schatkistpapier. Beide malen werd 300 millioen schatkistpapier aan de Nederlandsche Bank gegeven, die dit aan haar portefeuille schatkistpapier op de open markt toevoegde. De thans gevolgde methode, rechtstreekse schuld afboeking met geld uit de schatkist, komt uit eindelijk op hetzelfde neer, omdat nu in een latei- stadium het benodigde geld door afgifte van schatkistpapier zal worden aangetrokken, dat dan echter niet door de circulatiebank, doch door de agent van liet ministerie van F inanciën wordt verkocht. Het laat zich thans aanzien, dat de boekvorde- ring binnen afzienbare tijd geheel uit de balans van onze circulatiebank zal zijn verdwenen, waarmede dan een ontsierend schoonheidsge brek, waaraan velen aanstoot hadden genomen (omdat zij dat niet de juiste gelddekking voor de Nederlandsche Bank achtten), zal zijn ge ëlimineerd. De schuldverhouding tussen Centrale Bank en Staat zal dan zuiverder worden, omdat dan niet meer tegenover een gedeelte van de opeisbare verplichtingen (bankbiljetten of te goed op rekening) bij de circulatiebank een papieren vordering staat op het Rijk. Intussen kenmerkt zich de toestand op de geld en kapitaalmark door een grote mate van sta biliteit. De periode van grote deviezenaainvas kan thans, naar het zich laat aanzien, als afge sloten worden beschouwd, althans wat het lopende verkeer betreft. (Het kapitaalverkeer heeft in 1953 uit hoofde van buitenlandse effectenaankopen, in hoofdzaak aandelen Ko ninklijke Petroleum, ruim 2000 millioen in het deviezenlaatje gebracht). Als geldverruimende factor heeft het handels- en betalingsverkeer voor het ogenblik dus minder betekenis. Ook de maandekjkse afrekeningen met de Europese Betalings-Unie op welke instelling Neder land een min of meer bevroren vordering heeft van een kleine 800 millioen laten nog slechts kleine verschillen zien, al moet hierbij mede in aanmerking worden genomen de hiervoor ver melde schuldaflossing aan Engeland tot een bedrag van 168 millioen, diie ten laste van ons tegoed bij de E.B.U. in het begin van het jaar heeft plaats gevonden. Geheel in overeenstemming met die meer ge stabiliseerde verhoudingen heeft ook de koers- beweging op de beleggingsmarkt de laatste tijd van maand tot maand slechts betrekkelijk onbe langrijke fluctuaties te zien gegeven. Terwijl de toonaangevende Staatsleningen gedurende de vorige maand waren gedaald, is in de maand April algemeen een koersverbetering ingetre den, waardoor bedoelde verliezen nagenoeg of ruimschoots werden goedgemaakt. Een factor, welke minder op de voorgrond treedt, doch toch niet geheel zonder invloed kan zijn, is de conversie van converteerbare obli gaties in aandelen, waarvan die van Unilever thans wel de belangrijkste is en ook die van de A.K.U. wel enig gewicht in de schaal legt. Voor zover die obligaties voortkomen uit zui vere beleggingsportefeuilles in deze zin, dat men daarin geen aandelen wil opnemen, leidt de omzetting in aandelen, 11a verkoop van de obligaties ter beurze dus, ertoe, dat herbeleg- gingsvraag op de obligatiemarkt optreedt. Vol gens raming van marktkringen is van de 3P2 '7c- obligatielening der Unilever, oorspronkelijk groot 75 millioen, intussen waarschijnlijk wel reeds nagenoeg de helft in aandelen omgezet. De vorige maal hebben wij ten onrechte ge schreven, dat de koers van de obligaties Uni lever parallel met die van de aandelen zou blijven stijgen. I11 het algemeen is dit wel het geval, maar de conversievoorwaarden van de Unilever wijken af van de normale", zodat dat paralle lisme er niet steeds is. Niet de koers der obli gatie-', maar de conversiekoers verloopt nl., globaal gesproken, parallel met die van de aan delen. Wel is er steeds een voor de obligatie houder gunstig verschil van 25 punten tussen de gemiddelde aandelenkoers der laatste tien dagen en de conversiekoers. De conversiewinst is derhalve thans ook beperkt tot die marge, afgezien van mogelijke kleinere (gunstige) af wijkingen bij een plotselinge sterke koersstij ging. Er is echter een maximum conversiekoers van 306 °/c vastgesteld, waardoor bij een even- 279

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 15