llüi'iiiccii Plallelands Molt'slvci/ckt'iiiiüliiiKlN
Zoals velen van onze lezers zich ongetwijfeld
nogf zullen herinneren werd door de Centrale
Banken te Eindhoven en Utrecht in 1940 op
gericht het Algemeen Plattelands Molestver-
zekeringfonds. De bedoeling van dit fonds was
om door onderlinge samenwerking te komen
tot de mogelijkhid om aan de georganiseerden in
de kringen van het coöperatieve landbouwcrediet
een verzekering tegen oorlogsschade aan te
bieden.
Bij het tot stand komen van de bovengenoemde
stichting mochten de Centrale Banken medewer
king en sympathie verwerven van het Centraal
Bureau te Rotterdam en van talrijke andere eco
nomische organisaties, werkzaam op het gebied
van land- en tuinbouw, alsmede ook van meerdere
onderlinge brandwaarborgmaatschappijen voor
de Nederlandse boerenstand. In het bestuur van
het A.P.M. is de Centrale Bank te Utrecht ver
tegenwoordigd door de heren J. L. Nijsingh en
Jhr. Mr. W. C. Hooft Graafland.
Het A.P.M. is thans toegekomen aan de af
wikkeling van de schadejaren 1944 en 1945. Te
dezer zake is door het A.P.M. aan de deelnemers
een uitvoerige kennisgeving gezonden. Ons werd
verzocht deze kennisgeving in ons blad te willen
publiceren. Aan dit verzoek willen wij gaarne
voldoen en wij bevelen de lezing van onder
staande kennisgeving in de belangstelling van
onze lezers aan.
Rotterdam, 31 Maart 1954-
Aan al onze deelnemers,
Betr.AFWIKKELING DER SCHADE-
JAREN 1944 EN 1945
Het is dan eindelijk zo ver, dat wij met de af
rekening van de duizenden schaden uit de twee
laatste voor ons catastrophale verzekeringsjaren
1944 en 1945 kunnen beginnen; althans ter
stond, wat de grote afdeling A van 1945 betreft,
en onmiddellijk daarop aansluitend de afdeling
1945-B.
In alle voorgaande jaren 1940/1941, 1942 en
1943 konden telkens in korte tijd alle schaden
volledig vergoed worden. De uitbetaling der ver
goeding diende terstond, vóór de vaststelling der
rijksbijdragen, welke in mindering dienden te
komen. Deze rijksbijdragen, die later, vaak
eerst veel later,, werden vastgesteld, zijn thans
nog niet geheel verrekendenkele terugvorde
ringen zijn nog hangende.
Over elk dier jaren zijn de matige voorschotpre-
miën toereikend gebleken om de schadeverplich-
tingen van het A.P.M .te dragen, zonder dat een
nadere omslag behoefde te worden opgelegd.
Als regel is er in de verschillende afdelingen
over deze jaren een overschot op de premie over
gebleven. Overschotten over deze jaren zijn
overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden ge
reserveerd. Het bedrag dezer reserve komt per
afdeling ten bate van de vergoedingen over het
zwaarst getroffen schadejaar, waarin geen vol
ledige vergoeding mogelijk is. Dit is het jaar
1944.
De laatste twee bijzonder rampzalige oorlogs
jaren, 1944 en 1945, konden echter tot dusver
nog steeds niet worden afgerekend.
In onze vorige publicaties werd uitvoerig uit
eengezet, door welke buiten onze macht gelegen
omstandigheden een eerdere afwikkeling over
deze jaren onmogelijk was.
Wij herhalen nog eens, dat zij moest aangehou
den worden door het beletsel en de onmacht om
af te rekenen voor en aleer de rijksbijdragen
bekend zijn geworden. Immers, al die rijksbij-
bijdragen, waarmede het Rijk in de geleden oor
logsschade tegemoet komt en die in mindering
komen op het schadebedrag ten laste onzer on
derlinge verzekering, moeten eerst per schade-
jaar en per afdeling bekend zijn. Want pas dan
kan vastgesteld worden wat er overblij ft en wat
het A.P.M. in totaal op alle schaden per boek
jaar en per afdeling afzonderlijk moet betalen
en welk percentage daarvan uit de beschikbare
middelen uitkeerbaar ishet percentage dus, dat
iedere verzekerde over zijn schadebedrag minus
de rijksbijdrage daarin te ontvangen heeft.
In welke mate een rijksbijdrage op deze wijze
z.g. „bevrijdend" werkt voor het A.P.M., wordt
niet meer alleen door onze polis, doch thans
mede door de desbetreffende regelen van de
Wet op de Materiële Oorlogsschaden bepaald.
Het wachten was geruime tijd op de definitieve
regeling van de Wet-M.O. op dit stuk. Heel veel
is hierover te doen geweest. Toen eindelijk deze
Wet-M.O. in 1950 verscheen, moest zij, met
name op dit punt der bevrijdende werking, nog
eens weer gewijzigd worden. En het is pas sinds
kort, dat wij eindelijk weten, waar wij, wat deze
wettelijke regelen betreft, aan toe zijn.
Middelerwijl diende van overheidswege de uit
voering te volgen. Terzake van alle aan verze
kerden te verlenen rijksbijdragen moest tevens
O O
O
245