Door cle financiële doolhof r alle moeilijkheden. Dit is in het verleden zo ge weest, dat zal ook zo in de toekomst zijn. Daar staan zowel het grote aanpassingsvermogen van de telers als de paraatheid van de organisaties borg voor." Deze passages uit de jaarrede van onze tuin- bouwvoorzitter geven een indruk van de inspan ning, die ons volk moet opbrengen om de gun stige voorspelling van het Centraal Planbureau waar te maken. Open-marktpolitiek De verschillende maatregelen, welke van de zijde der monetaire instanties, zoals de vorige maal uiteengezet, zijn getroffen, teneinde de z.g. superliquiditeit van het bankwezen te binden, stellen wel heel duidelijk in het licht hoezeer de regeling van de geldvoorziening, die onder het stelsel van de gouden standaard een zaak van automatisme vormde, onder de papieren stan daard tot een aangelegenheid van beleid is ge worden. Onder de gouden standaard lag, zoals men zich zal herinneren, het zwaartepunt van de geldvoorziening bij het z.g. goud-automatisme, dat parallel verliep met de stand van de beta lingsbalans, resp. de stand van het binnenlandse prijspeil. Was er een gunstige betalingsbalans, dan betekende zulks immers, dat er goud toe vloeide naar ons land, met als gevolg een toe neming van de binnenlandse geldhoeveelheid. In dien zulk een ontwikkeling geruime tijd aan hield. dan leidde die goudaanwas tot een soort gelijke uitbreiding van de maatschappelijke geld voorraad als wij thans, parallel met de toe vloeiing van goud en deviezen naar de Neder- lanclsche Bank, kunnen waarnemen. Die geld- ruimte deed de prijzen stijgen, de goederenuit- voer verminderde, waartegenover de goederen- invoer (onder invloed van de relatief hoge prij zen) steeg, de betalingsbalans werd weer ongun stiger en er vloeide weer goud af naar het bui tenland (waarmede de relatief te grote invoer van die periode dus werd betaald). Een en an der ging gepaard met een gelijktijdige stijging of daling van de wisselkoersen. Wilde de circu latiebank de toevloeiing van buitenlandse devie zen bevorderen, dan verhoogde zij haar officiële rentetarief, waardoor het voor het buitenland voordeliger werd geld op crediet in ons land uit te zetten. Ook hierdoor ontstond dus deviezen- toevloeiing resp. goudtoevloeiing, evenzeer als zich het tegenovergestelde verschijnsel voordeed wanneer de Nederlandsche Bank het disconto verlaagde. Als regel was dit goud-automatisme (waarmede dus wordt bedoeld een automatisch herstel van het evenwicht, zonder kunstmatig ingrijpen) voldoende doeltreffend, dank zij het feit, dat de Nederlandsche Bank een vaste verhouding tussen gouddekking en biljettenomloop diende te handhaven. Sinds de gouden standaard echter buiten werking is gesteld, cl.w.z. de vrije uitvoer van goud en de inwisselbaarheid van bankbiljet ten in goud is opgeschort, komt een dergelijk automatisch evenwichtsherstel niet meer tot stand. Men zou dat op zichzelf ook niet meer willen, daar dat automatisme het voeren van een conjunctuurpolitiek uitsluit. Zoals bekend, staat de centrale overheid tegenwoordig op het stand punt, dat zij door de regeling van de maatschap pelijke geldhoeveelheid belangrijke invloed op de economische ontwikkeling kan uitoefenen. Tegen deze achtergrond dient men de verschil lende maatregelen, welke wij de vorige maal on der deze rubriek hebben toegelicht, vooral te be zien. De Nederlandsche Bank zal daardoor, zo schreven wij o.a., desgewenst ook weer recht streeks invloed op de verhoudingen op geld- en kapitaalmarkt kunnen uitoefenen en wel ten eerste door hantering van het disconto-wapen (verhoging of verlaging van het officiële rente tarief), ten tweede door het voeren van een z.g. open-marktpolitiek plaatsing of terug koop van schatkistpapier van derden waar door het geldvolume resp. kan worden inge krompen of vergroot. Nu blijkt ook duidelijk, waarom de Nederland sche Bank, de z.g. superliquiditeit van het bank wezen wilde binden. Die grote liquiditeit van de particuliere banken, ontstaan door de perma nente deviezenaanwas enerzijds en de gestadige inkrimping van de vlottende schuld (schatkist papier) anderzijds, maakte het bankwezen vrij wel volkomen onafhankelijk van de circulatie bank. Het geldreservoir van de banken was zo groot, dat haar credietcapaciteit nauwelijks zou kunnen worden aangetast door een verhoging van het disconto, indien daartoe aanleiding zou bestaan, evenmin als dat een discontoverlaging enig effect zou kunnen sorteren. Weliswaar heb ben de banken steeds hun rentetarieven mèt het officiële disconto laten stijgen of dalen, doch 243

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 7