in Canada binnen te komen. Men stelt daar eisen van vakbekwaamheid. Maar het is zeer gelukkig, dat we de laatste paar jaren onze omscholings cursussen hebben voor de landbouw, die ook door de Canadese autoriteiten volledig worden erkend. Iemand, die dus in Canada wil gaan boeren, maar niet voldoende vakbekwaamheid heeft, kan zich in verbinding stellen met de correspondenten en de administrateurs, ook van de Christelijke Emi gratie Centrale of de Arbeidsbureaux, al naar hij wil en kan op zo'n omscholingscursus een opleiding ontvangen op grond waarvan hij in Canada als landarbeider zal worden geaccep teerd. Eenmaal in Canada is aanpakken en door zetten een eerste vereiste. Het is voor een emigrant dat geldt trouwens voor ieder vak, maar speciaal voor de landbou wer van het allergrootste belang, zo goed mogelijk geschoold te zijn. Melken is natuurlijk een van de eerste dingen waarnaar gevraagd wordt. En dan moet men goed met machines om kunnen gaan, men moet kunnen ploegen, de trac tor kunnen behandelen en ook de dorsmachine. Hoe veelzijdiger men ontwikkeld is, des te ge makkelijker zal het zijn een plaats te vinden waar men past en waar men werkelijk kan vol doen aan de verwachtingen, die de Canadese boer heeft van de Nederlandse boer en van de Nederlandse landarbeider. Wij Nederlanders hebben in Canada in dat opzicht een goede reputatie en daarom is het van de grootste be tekenis, dat wij die reputatie ook in de toekomst handhaven. Daarbij is onze emigratie ten zeerste gebaat. De juiste levenshouding in het nieuwe land De maatstaf, waarmede het verschil tussen emi granten èn emigranten is vast te stellen, ligt in de houding, die „de" emigrant tegenover het leven en daarmee tegenover de mogelijkheden van het vreemde land aanneemt. Dat leven ginds is „anders" dan het leven hier en de mogelijk heden van dat leven daarginds zijn, gemiddeld genomen, veel groter en veel rijker geschakeerd dan de mogelijkheden, die het dicht bevolkte Nederland biedt. Verreweg de meeste emigran ten worden méér door die grotere mogelijkheden dan door het „andere" leven aangelokt en tot emigratie bewogen. Tot zover is er dus van ver schillen tussen emigranten èn emigranten ook nog geen sprake. Deze beginnen eerst op te tre den wanneer men nagaat welke de verschillen in houding zijn tegenover de mogelijkheden van het andere land en tegenover het „andere" van dat andere land. Aan de ene kant zijn er emigranten, die de mo gelijkheden direct met beide handen aangrijpen. Zij grijpen de eerste kans, die zich biedt en met alle energie, die in hen zit proberen,zij daar alles uit te halen wat er in zit en er alles van te maken, wat mogelijk is. Loffelijk! Maar ook gevaarlijk. Want voor die echte „aangrijpers" bestaat het gevaar, dat het geld voor hen de maat van alle dingen wordt. Geld dient altijd middel te blijven en geld verdienen mag geen doel op zich zelf worden, anders dreigt men slaaf van het geld te worden. Het leven in den vreemde kan een ver rijking geven, die niet met geld te meten valt en op deze levensverrijking dient men het uit zicht niet te verliezen. Andere emigranten zullen hun geldelijke kansen zeker grijpen waar die zich aanbieden, maar zij houden ook een open oog voor de mogelijkheden, welke het nieuwe land biedt. Zij hebben nog iets in zich van de oude pioniers en zijn bereid des noods een geldelijk voordeel te laten schieten waar het avontuur elders hen aantrekkelijker toelonkt. Tenslotte zijn er de emigranten, die gerekend kunnen worden te behoren tot de gulden midden groep tussen enerzijds de gevaarlijke lokking van het geld en anderzijds de niet minder ge vaarlijke verlokking van het avontuur. Zij zijn de mensen, die het daarginds in Australië, Canada, Nieuw Zeeland of elders het beste zul len rooien. In het kort Verenigde Staten - landbouwcoöperatie Het ledental van de Amerikaanse landbouwcoö peraties bereikte in het bedrijfsjaar 1951/52 een recordhoogte, namelijk 7,4 millioen, verdeeld over 10.143 coöperaties. Dit betekent een toe neming ten opzichte van 1950/51 met 4 (Deze cijfers omvatten echter ook doublures, aangezien in sommige gevallen een landbouwer lid is van twee of meer coöperaties). Het aantal landbouwcoöperaties nam in 1951/52 met 92 toe. De bruto-omzet van alle landbouwcoöperaties beliep 46 milliard. Na aftrek van doublures als gevolg van de handel tussen de coöperaties onderling, resulteert een netto-bedrag van 35,7 milliard. In dit bedrag zijn niet begrepen de groothandelszaken van aankoopcoöperaties met andere coöperaties of verkopen op termijnmark- ten ten behoeve van plaatselijke verenigingen. Via de coöperaties verkochten de boeren in 1951/52 28,1 milliard aan landbouwproduc ten en kochten zij voor 7,2 milliard aan be- 261

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 25