Door cle financiële cloolhol Het percentage x zal waarschijnlijk' maximaal io bedragen. Als de omvang van de credietuitzetting zou stij gen boven dit vast te stellen plafond, dan moet men tot dit verschil weer geld opnemen bij de Nederlandsche Bank, hoe gunstig ook de liqui diteitspositie van de betrokken bank zou zijn. Daar de regeling geldt voor het geheel van de boerenleenbanken, zal niet elke boerenleenbank, die het credietplafond overschrijdt, het volle pond behoeven te betalen. Immers het kan voor komen, dat de credietuitzetting bij de ene bank gestegen en bij een andere gedaald is. Hierdoor ontstaat een nivellering, die ten gunste werkt van die banken, waar de credietuitzetting is ge stegen. Ook deze regeling zal remmend werken op de omvang van de credietuitzetting, wat uiteraard in een monetaire noodtoestand de bedoeling is van de Nederlandsche Bank, die ingevolge de Bankwet 1948 de zorg heeft voor de stabiliteit van de geldeenheid. Het is uiteraard te hopen, dat de beide hier boven beschreven regelingen betreffende de monetaire dekkingseis en die inzake de maxi male omvang van de credietuitzettingen in de ijskast kunnen blijven geborgen. Want indien zij gehanteerd zouden moeten worden, zouden ze niet alleen remmend werken op de ontplooiing van de banken, het zou er tevens op wijzen, dat er gevaar dreigde voor de stabiliteit van de gulden. De nieuwe monetaire koers Behandelden wij de vorige maal onder deze ru briek speciaal de liquiditeit bezien van het stand punt der algemene banken afzonderlijk, ditmaal zullen wij ons met de gezamenlijke liquiditeit, dus die van het bankwezen als geheel, bezig houden. Deze liquiditeit noemt men gewoonlijk de maatschappelijke liquiditeit. Men heeft dan inzonderheid het oog op het totale geldreser- voir, waarover het bankwezen in de vorm van toevertrouwde middelen beschikt. Die tegoe den worden, ter onderscheiding van de geld- omloop in de vorm van bank- en muntbiljetten, als bankgeld aangemerkt. Wanneer men van de totale geldomloop spreekt, valt daaronder zowel de bankbiljettencirculatie als het bankgeld. Bij een totale geldomloop van rond BjA milliard gulden per einde 1953 was er een bankbiljettenomloop van circa 3j4 mil liard en een totaal aan vlottend tegoed op reke ningen van bank- en giro-instellingen vat men deze twee samen, dan spreekt men van gi raal geld, waaronder dan dus ook het bankgeld valt ten belope van ruim 5 milliard. Dat giraal- en bankgeld zich in wezen niet'van geld in de vorm van bankbiljetten onderschei den, weet men op grond van de ervaring, dat het tegoed op bank- of giro-rekening te allen tijde op aanvraag in bankpapier, dus in contanten, kan worden omgezet. De vorige maal hebben wij in het licht gesteld, dat de banken er naar streven, een zo groot mo gelijk gedeelte van de toevertrouwde middelen waarin dus ook de deposito's en de spaar gelden zijn begrepen! zo rendabel mogelijk uit te zetten. Daarom verlenen zij crediet in al lerlei vorm. De banken 1111 hebben vooral als geheel ge zien een overschot aan voor uitzetting in aanmerking komende middelen, voornamelijk als gevolg van twee factorenAan de éne kant heeft de schatkist geleidelijk haar vlottende schuld in de vorm van schatkistpromessen en schatkistbiljetten ingekrompen sedert Juni 1952 was het streven van het Rijk er op gericht niet meer schatkistpapier te plaatsen dan ge regeld verviel, terwijl de afgifte van schatkist papier sedert de uitgifte van de 3j/j -Staats lening 1954 op stapel werd gezet, zelfs geheel werd gestaakt aan de andere kant zwol het geldreservoir, waarover de banken via hun cliën tenrekeningen beschikten, steeds meer aan dooi de deviezenaanwas. Als gevolg van deze ontwikkeling is de liquidi teit van het bankwezen steeds groter geworden, zodanig, dat de Nederlandsche Bank van super liquiditeit is gaan spreken en deze superliquidi teit als een gevaar is gaan beschouwen, voor het geval zich soortgelijke monetaire spanningen mochten voordoen als in de eerste na-Koreaanse periode, dan wel de vrije inwisselbaarheid van de gulden zou worden hersteld. De Nederlandsche Bank heeft er daarom zoveel mogelijk naar gestreefd het liquiditeitsoverschot van de banken te binden, met het oogmerk, de gevaren voor een monetaire ontwrichting bij voorbaat zoveel mogelijk af te wenden, gevaren, die kunnen bestaan uit een te grote credietuitzet ting, al dan niet gepaard gaande met of gevolgd 219

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1954 | | pagina 11