strekken, hetwelk hij opvroeg, dan zou daardoor
het vertrouwen in de betrokken instelling dei-
nïate worden geschokt, dat zij waarschijnlijk ge
noodzaakt zou zijn, haar loketten voorgoed te
sluiten.
Daar het bankwezen in ons land door en door
gezond is, zijn wij het in de laatste tientallen
jaren als heel normaal gaan beschouwen, dat
de bankinstelling, waaraan wij onze middelen
hebben toevertrouwd, te allen tijde tot bedragen,
die slechts worden beperkt door de hoogte van
ons tegoed of van het aan ons verleende ciediet,
aan onze opvragingen voldoet, onverschillig het
tijdstip, waarop wij het verzoek daaitoe doen.
Slechts uiterst zelden is het voorgekomen, dat
een bank in gebreke bleef en vrijwel altijd betiof
het dan niet eens een bank in de eigenlijke zin,
doch meer een bankfirma van één of meer parti
culieren, die het vertrouwen van een kleinere
kring van mensen had weten te winnen.
Nu zal men misschien in eerste aanleg geneigd
zijn zich af te vragen, waarom wij van die liqui
diteit, welke het Nederlandse bankwezen ken
merkt, zulk een ophef maken, omdat het toch in
het behoorlijke financiële verkeer heel normaal
is, dat men zorgdraagt, steeds aan zijn verplich
tingen te kunnen voldoen. Bij enig nadenken zal
men echter gemakkelijk tot het inzicht komen,
hoe deze vork in de steel zit. Natuurlijk zou het
voor elke bank een heel klein kunstje zijn om
de toevertrouwde middelen eenvoudig te bewa
ren tot ze weer opgevraagd zouden worden.
Maar daaraan zouden toch ernstige bezwaren
zijn verbonden. In de eerste plaats moet men
bedenken, dat een bank geen liefdadige instel
ling is, die al haar arbeid gratis ten gerieve van
de clientèle kan verrichten. Zij zou weliswaar
haar kosten over haar cliënten kunnen omslaan,
maar ook clat zou bezwaarlijk zijn, omdat de
kosten dan per transactie en per cliënt veel te
hoog zouden worden.
In de tweede plaats zou het bankwezen dan ech
ter haar maatschappelijk zeer nuttige functie
niet kunnen vervullen. Die functie bestaat uit
het verstrekken van credieten, anders gezegd,
het wederuitzetten van de toevertrouwde mid
delen. Hieraan ontleent een bank juist haar nut.
Zij dient als vergaarbak van braak liggende mid
delen en dient als tussenschakel voor een uit
maatschappelijk oogpunt nuttige aanwending-
van die middelen, waardoor productie en wel
vaart worden verhoogd.
Als derde argument zouden wij kunnen aanvoe
ren, dat het ook weinig zin zou hebben, indien
een bank de toevertrouwde middelen steeds in
liquide vorm onder zich hield met het oog op
mogelijke opvragingen. De praktijk is immers in
normale tijden nimmer zo, dat alle rekeninghou
ders tegelijk hun tegoed of crediet opvragen.
Niet alleen wordt als regel slechts een betrekke
lijk klein percentage van de toevertrouwde mid
delen opgevraagd, maar bovendien staat daai
tegenover, dat er elke dag weer nieuwe middelen
bij een bank binnenvloeien.
Het resultaat van een en ander is, dat elke bank
instelling bij voortduring een groot percentage
van alle lopende tegoeden behoudt, zodat zij ei
vrijwel op kan bouwen, onafgebroken in het be
zit van het leeuwenaandeel van het totaal der
crediteurentegoeden te blijven. Men spreekt in
dit verband van de continuïteit der bankgelden,
die dus rechtstreeks voortspruit uit de regel
matig totstandkomende plaatsvervanging van
oude door nieuwe tegoeden.
Naarmate het totaal bedrag der toevertrouwde
middelen groter is, is die continuïteit sterker, zal
de bankleiding ook een beter inzicht hebben m
de opvragingsmogelijkhedenAVij kunnen op de
verklaring van dit verschijnsel thans niet dieper
ingaan, volstaan slechts met er op te wijzen, dat
men hier te doen heeft met de z.g. „wet van de
grote getallen", die tot het reultaat voert, dat de
afwijkingen van de verschijnselen geringer zijn,
naarmate de massa of hoeveelheid, die wordt
waargenomen hier de omvang van de bank
gelden groter is.
Uit het feit, dat een bank bij voortduring een
groot gedeelte van de aan haar toevertrouwde
middelen ter beschikking heeft, volgt, dat zij die
binnen bepaalde veiligheidsgrenzen met het
oog op de mogelijkheid van onverwachte aan-
zienlüke opvragingen rentegevend kan uit
zetten. Dat zou theoretisch kunnen geschieden
voor kortere of langere termijnen. Nu is het een
grondbeginsel voor een verantwoord bankbeleid.
dat de termijnen van de uitzettingen gemiddeld
niet langer zijn dan die van de verkregen depo
sito's. En daar het leeuwendeel van de bank
gelden slechts voor korte termijn aan de instellin
gen is toevertrouwd, zullen de banken dus ook
slechts voor korte tijd crediet kunnen verstrek
ken dan wel haar middelen slechts in kort lo
pende beleggingen kunnen investeren. Gelukkig-
behoeft men deze laatste richtlijn niet in de
letterlijke zin toe te passen, omdat er, zoals wij
zullen zien, een belangrijke uitwijkmogelijkheid
bestaat, die zodanig is, dat toch niet tegen het
grondprincipe van de overeenstemming der ter
mijnen wordt gezondigd. De uitzettingen enei
bank kunnen namelijk uit een oogpunt van liqui
diteit tweeërlei karakter dragen. In de eerste
plaats kan het zijn, dat zij na verloop van een
183