Toen we na de bevrijding de derde phase van
de Nederlandse landbouwpolitiek ingingen,
hadden we al heel wat ervaring opgedaan,
maar, aangezien de omstandigheden van
vroeger nimmer terugkeren, zijn deze er
varingen van een betrekkelijke waarde. In de
eerste jaren na 1945 was de productie voor de
binnenlandse voorziening, die nog goeddeels
door distributie werd beheerst, de eerste ver
antwoordelijkheid. Geleidelijk echter kwam de
productie voor de export meer op de voorgrond
en zien we het regeringsbeleid zich daarbij aan
passen. Via een beleid, ingesteld op de na
oorlogse schaarste aan agrarische producten
zijn we gekomen tot een politiek, waarin de be
talingsbalans en vooral het dollartekort de
hoofdrol speelden. Het vermeende tekort aan
veevoeder in de wereld was een belangrijk ele
ment in de argumentatie ten gunste van de ove
rigens nuttige uitbreiding van de binnenlandse
veevoederproductie. De consumentenbescher
ming nam af met de daling van de prijzen op
de internationale markt. In 1953 is het ver
trouwde beeld: een binnenlands prijsniveau,
dat aanzienlijk lager ligt dan het buitenlandse,
verdwenen. Deze ontwikkeling demonstreert
zich duidelijk in de graanprijzen en in die van
het belangrijke product suiker.
We zijn kennelijk in een nieuwe phase. de
vierde, aangeland. Maar jammer genoeg heb
ben we er geen klare voorstelling van wat ons
in deze periode te wachten staat. De Neder
landse regering heeft al enige tijd geleden de
bui zien aankomen en zij is begonnen aan een
nadere uitwerking van haar landbouwpolitiek,
die niet langer de kille formule van de onmis
bare productiekosten ten grondslag heeft, maai
de warm aandoende toezegging, dat de wer
kers op het goed geleide, economisch verant
woorde bedrijf een redelijk bestaan zullen heb
ben. Deze nadere uitwerking heeft ons de ver
deling van de agrarische producten in drie
groepen gebracht. De eerste groep omvat de
producten, waarvan de teelt dermate belangrijk
is, dat daarvoor een vaste prijs geldt, die enige
prikkeling tot uitbreiding inhoudt. Tot deze
groep behoren o.a. tarwe, suikerbieten en con-
sumptiemelk. Zolang de voedergranen zeer
hoge prijzen deden kon de prijsregeling voor
tarwe bezwaarlijk aan haar doel beantwoorden.
Thans ligt de vaste tarweprijs nogal boven de
prijs van de voedergranen, die zich na de grote
daling van het vorig jaar zelfs immuun toont
tegenover de monopolieheffingen. De suiker
bietenteelt heeft wel de invloed van de aanmoe
digende prijs ondergaan, zo zelfs, dat de over
heid er enig hoofdbrekens over heeft nu de prijs
van suiker op de wereldmarkt behoorlijk be
neden het Nederlandse prijsniveau is gedaald.
De belangrijkste producten van groep twee,
waarvoor de regering alleen de kale kostprijs
garandeert, een soort bodem in de markt der
halve, zijn voedergranen en industriemelk. Men
kent het mechanisme, waarmede deze garantie
verwerkelijkt moet worden: monopoliehef
fingen voor de voedergranen, inlevering van
melk-en zuivelproducten bij het I.V.Z. voor de
vloer onder de prijs voor industriemelk. oor
deze groep is een vrije uitloop der prijzen naai
boven toegelaten. Er wordt bij de export niet
„afgeroomd". Er is dan nog een derde groep
van producten, waarvoor generlei garantie is ge
steld en waarvoor uit den aard der zaak vrije
uitloop naar boven door niets gehinderd wordt.
In deze groep moeten 0.111. tuinbouw en fruit
teelt trachten de kost te verdienen. Ook de
eieren zoeken daarin hun geluk, tot dusverre
niet zonder succes, verder natuurlijk de akker
bouw voor zover dat betreft gewassen met een
enigszins speculatief karakter.
De overheid is met de uitwerking van haar
grondleggend beginsel echter nog iets vei dei
gegaan dan deze indeling. Zij heeft ver
klaard, dat zij maar niet domweg voor ieder
product, waarvoor een bepaalde garantie geldt,
in de bres zou springen. Zij acht zich daartoe
pas verplicht als de rentabiliteit als geheel 111
het gedrang zou komen en daarmede dan het
redelijk bestaan van de werkers op het goedge-
leide en economisch verantwoorde bedrijf. Deze
nadere interpretatie is door de georganiseerde
landbouw niet met gejuich ontvangen. Men
koestert wel enige vrees voor deze vervaging
van de regeringsgaranties, maar heeft toch ook
weer vertrouwen geput uit de omstandigheid,
dat de minister niet geaarzeld heeft met het in
voeren van monopolieheffingen toen het met de
prijzen der voedergranen behoorlijk scheef zat.
Dit is in grote lijnen de ontwikkeling van de
Nederlandse landbouwpolitiek en de tegen
woordige situatie.
We beschikken nu over een twintigjarige erva
ring met maatregelen van landbouwpolitieke
aard, prijs- en heffingsregelingen, toeslagen,
teeltregelingen, distributie, subsidie, enz. en we
hebben in de departementen en in de bedrijf
schappen (welhaast productschappen genaamd
een apparatuur, die heel wat kan verwerken.
De vraag rijst of we er nu zijn, of we een land
bouwpolitiek plus uitvoeringsorganen hebben,
181