ten, dat hij landbouworganisaties uitstaat. Deze ontwikkeling is liet gevolg van cle steeds toe nemende mate, waarin zuivelcoöperaties, aan- en verkoopcoöperaties, veilingen, alsmede coöpera tieve suiker-, aardappelmeel-en strokartonfabrie ken een beroep doen op de middelen van het landbouwer edietwezen. In hoofdstuk C wordt de liquiditeit en de sol vabiliteit van heide landbouwcredietorganisaties als geheel besproken. Er wordt op gewezen, dat de beide centrale credietinstellingen ook vóór de totstandkoming van de wet toezicht credietwezen gewaakt heb ben voor het op peil houden van de liquiditeit van de afzonderlijke boerenleenbanken. De liquiditeit is thans groter dan in 1938, maar schrijver legt er nog eens de nadruk op, dat deze in de jaren vóór de tweede wereldoorlog een zeer ongunstige invloed had ondergaan van de depressie in de landbouw. Betreffende de solvabiliteit wordt opgemerkt, dat de verhouding tussen eigen middelen, uitge drukt in procenten van de vreemde middelen, met de indruk geven van een sterke solvabiliteit. Een vergelijking met de bijzondere spaarbanken, bij welke de verhouding gunstiger ligt, gaat evenwel niet geheel op, zegt de schrijver, daar de solvabiliteit der landbouwcredietinstellingen door de onbeperkte aansprakelijkheid van de leden, een zeer belangrijke aanvullende waarborg voor de crediteuren der organisatie biedt. Schrijver wijst er echter op, dat in de praktijk het streven bestaat de aansprakelijkheidsrege- ling zo weinig mogelijk (we zouden liever zeg gen nimmer) te hanteren, omdat daardoor de goede naam zou worden aangetast en het ver trouwen geschokt. Daarom blijft een krachtige reservepolitiek wenselijk. Wij sluiten ons daarbij volkomen aan. Intussen merkt de schrijver zeer terecht op, dat de reservevorming hij onze boerenleenbanken naar verhouding méér door fiscale verplichtin gen wordt belemmerd dan de reserveringen bij de bijzondere spaarbanken, omdat deze laatste groep niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. In het laatste hoofdstuk (D) wordt de betekenis van het landbouwcredietwezen in het Neder landse credietapparaat beschreven en wordt ge concludeerd, dat de relatieve betekenis van het landbouwcredietwezen ten opzichte van de han delszaken sinds 1946 belangrijk is toegenomen. In 1952 overtrof het uitstaande bedrag hij de landbouwcredietinstellingen zelfs in belangrijke mate dat bij de vier grote handelsbanken, aldus merkt de schrijver op. Ofschoon zo luidt het in de kernachtige samenvatting van het gehele artikel ,,de land bouwcredietinstellingen hun relatieve positie ten opzichte van de handelsbanken van vóór de oor log nog niet geheel schijnen te hebben geëven aard, zijn zij met een uitstaand credietbedrag, dat ongeveer 70 uitmaakt van het crediet bedrag bij 39 handelsbanken, een zeer vooraan staande plaats in de credietverlening in Neder land blijven innemen". )ntwikkeling van de sorteer- en pakstations en de koelhuizen hij de fruitveilingen In het orgaan „Groenten en Fruit" van 5 No vember jl. is van de hand van Ir. P. ter Hof stede een artikel opgenomen met het hierboven genoemde opschrift, waaraan wij het volgende ontlenen. De centrale fruitsortering bij de verschillende fruitveilingen is van 26.000.000 kg in 1948/49 toegenomen tot 123.000.000 kg in 1932/53, terwijl de bewaar- en koelhuiscapaciteit bij de fruitveilingen per 1 Januari 1948, groot 9.585 ton, op 1 Januari 1953 was gestegen tot 31.104 ton. De belangstelling voor het centraal sorteren is thans bij de fruitveilingen algemeen, hetgeen blijkt uit het feit dat van de 60 fruitveilingen, 1 34 die een aanvoer hebben van 500.000 kg en meer, er 58 veilingen zijn, waar de centrale sortering- wordt toegepast. De hoeveelheid, die centraal gesorteerd wordt, is uiteraard afhankelijk van de grootte van de oogst en vooral ook van de vraag voor export-doeleinden. Toch blijkt van een regelmatige toeneming sprake te zijn, aan gezien in de eerste jaren niet meer dan 15 van de gehele oogst voor centrale sortering in aanmerking kwam, terwijl dat in het laatste jaar gemiddeld over het gehele land 29 heeft be dragen. De belangstelling per provincie is nog sterk uiteenlopend. Groningen en Zeeland sorteren resp. 57 en 46%. Noord-Brabant sorteerde het laatste jaar 44%

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 10