caire dekking van de vordering door de brand
dusdanig kan zijn verminderd, dat de vordering
niet meer behoorlijk gedekt is. In de eerste plaats
heeft echter de ervaring geleerd, zoals onder i
reeds gezegd, dat dit risico zeer gering is. In de
tweede plaats is dit risico ten plattelande door
gaans nog geringer, omdat de hypotheek in de
meeste gevallen niet alleen op de boerenbehui-
zing rust, doch ook op het daarbij behorende
land.
3. Men spreekt er zijn verwondering over uit,
dat de Centrale Bank en vrijwel alle boerenleen
banken bij baar aangesloten, destijds zijn toe
getreden tot de akte Kramer; de enige -
verplichting welke deze banken daardoor op zich
hebben genomen is deze, dat zij slechts genoegen
mogen nemen met brandverzekeringen op aan
baar hypothecair verbonden panden, afgesloten
bij brandverzekeringmaatschappijen, welke zijn
toegetreden tot de akte Kramer. Als bezwaar
werd nu gevoeld, dat Ouderlingen, welke niet
tot de akte Kramer waren toegetreden, door die
bepaling waren uitgesloten van verzekeringen
op aan de banken hypothecair verbonden panden.
Men vroeg zich af, of de Centrale Bank als
coöperatieve instelling dit wel had mogen doen.
Ter verduidelijking van de beweegredenen van
de Centrale Bank zij het volgende opgemerkt.
Indien de Centrale Bank en de boerenleenbanken
niet zouden zijn toegetreden tot de akte Kramer,
zouden zij ingeval de brandverzekering is ge
sloten bij een niet bij de akte Kramer aangeslo
ten verzekeringmaatschappij niet de hypotheek
verklaring krijgen, welke in die akte Kramer is
opgenomen en zijn zij dus niet gedekt in geval
len, dat de verzekeraar niet verplicht is tot uit
betaling aan de verzekerde. De betreffende bank
zou in die gevallen steeds moeten overgaan tot
verzekering van haar hypothecair belang, waar
van de premie ten laste komt van de hypothe
caire debiteur. Deze laatste moet dan dus zowel
de brandpremie betalen als de premie voor de
verzekering van bet hypothecair belang. Dit
jaagt de debiteur nodeloos op kosten. Zou hij
verzekerd zijn bij een bij de akte Kramer aan
gesloten maatschappij, dan dekte deze maat
schappij zonder premieverhoging beide risico's.
Daar het te begrijpen is, dat bet risico van het
hypothecair belang slechts zonder premie kan
verzekerd worden als tevens de brandverzeke
ring bij die maatschappij wordt ondergebracht
en dat voor de aparte verzekering van het hypo
thecair belang (dus zonder combinatie met de
brandverzekering) wèl premie is verschuldigd,
hebben de Centrale Bank en de boerenleenban
ken zich aangesloten bij de akte Kramer, ten
einde de hypothecaire debiteuren deze extra
kosten te besparen en om zodoende tevens over
tuigd te zijn, dat door de uniformiteit der
krachtens de akte Kramer afgegeven verklarin
gen, tijdrovende onderzoeken naar de vraag of
het hypothecair belang wel voldoende gedekt
was, konden worden voorkomen,
liet is toch volkomen normaal, dat een instel
ling, welke zekere risico's loopt, tracht dekking
voor die risico's te vinden. Het is heel goed
denkbaar, dat de boerenleenbanken deze risico's
zoveel mogelijk willen onderbrengen bij de
plaatselijke Onderlinge(n), doch dan moeten
deze Ouderlingen daartoe ook de gelegenheid
bieden en zich daartoe niet in de onmogelijkheid
stellen. In dat geval is het toch zeer natuurlijk,
dat de bank het risico onderbrengt bij een ander,
die dit wèl dekt.
Hieruit blijkt ook de onjuistheid van de stelling,
dat de bank de Onderlinge dwingt tot toetreding
bij de akte Kramer. De Ouderlingen zijn vol
ledig vrij om te doen wat zij willen, doch de
bank ook.
Met het geen steek houdende argument,
dat toetreding tot de akte Kramer in strijd zou
zijn met het coöperatieve beginsel, wordt het
inzicht in deze zaak, die werkelijk al niet van
eenvoudige aard is, vertroebeld.
4. Ten slotte nog even een opmerking over de
mening, dat statutenwijziging van de Ouder
lingen nodig zou zijn 0111 tot de akte Kramer
toe te treden. Uiteraard kennen wij de betref
fende statuten niet stuk voor stuk, doch het
komt ons voor, dat wijziging niet nodig is en
wel om de volgende redenen. De Onderlinge
oefent het bedrijf uit van brandassuradeur. In
dien de Onderlinge toetreedt tot de akte Kramer,
is dat een dermate met brandassurantie ver
vlochten en daaraan verknochte handeling, dat
zonder dat enige bepaling geweld wordt aange
daan, gezegd kan worden, dat een dergelijk toe
treden behoort tot de normale bedrijf shandelin-
gen van een brandassuradeur.
Dat het bestuur der Onderlinge de algemene
vergadering erin wil kennen of erover wil horen,
is heel begrijpelijk, doch wij menen, dat een
eventueel besluit tot toetreding tot de akte Kra
mer niet door de algemene vergadering, doch
door het bestuur der Onderlinge dient te worden
genomen, daar het hier een beleidskwestie be
treft, waarvan de beslissing bij het bestuur
berust.
104