Hoe dit verder ook zij, men zal begrijpen, dat
de banken niet uit eigen beweging zulk een hoog
niet rentegevend bedrag bij de Nederlandsche
Bank zouden aanhouden, indien zij daarvoor
een goede beleggingsmogelijkheid zouden heb
ben, tenzij er speciale aanleiding zou bestaan om
zulk een gedragslijn te volgen.
Om de toedracht te kunnen begrijpen, dient men
eerst te weten hoe het eigenlijk komt, dat het
tegoed van de banken bij de circulatiebank met
de regelmaat van een klok aanwast. Tot voor
kort was de belangrijkste oorzaak van deze bij
zonder grote bankliquiditeit uitsluitend te vin
den in de gunstige stand van de Nederlandse
betalingsbalans, die van maand op maand een
min of meer aanzienlijk overschot te zien gaf,
dank zij het feit, dat de gezamenlijke maande
lijkse prestaties van ons land jegens het buiten
land, die in tegengestelde richting overtroffen.
Deze ontwikkeling weerspiegelde zich in een
gestadige aanwas van de goud- en deviezenvoor
raad. Tot die prestaties moet ook de uitvoer
worden gerekend, die gunstig afstak bij onze
invoer, omdat ons land lange tijd op zijn in de
tijd van de Koreaanse hoogspanning aangelegde
aanzienlijke voorraden kon en ging interen. Een
belangrijk gedeelte van die voorraad is inmiddels
als het ware in liquide middelen omgezet, d.w.z.
in de vorm van deviezen voorzover het de ban
ken en vooral de Nederlandsche Bank als
vergaartrechter van de deviezenstroom be
treft en in de vorm van guldens en guldens
tegoed op de rekeningen van de gezamenlijke
bankcliëntèle. Deviezen zijn immers buitenlandse
valuta's, die op basis van de officiële noteringen
3,80 voor de dollar, 10,70 voor het pond
sterling, enz. door de circulatiebank worden
gekocht en uitbetaald.
Intussen zijn de overschotten op de betalings
balans echter betrekkelijk klein geworden en
kunnen daaruit derhalve de aanzienlijke liquide
middelen, waarover de banken nu weer beschik
ken, niet of slechts in geringe mate voortsprui
ten. De werkelijke oorzaak van deze liquiditeit
is gelegen in de politiek, die de schatkist volgt
ten aanzien van de afgifte van schatkistpapier.
Eerst werd bij deze afgifte een zekere rantsoe
nering toegepast, terwijl sedert ongeveer drie
maanden in het geheel geen nieuw schatkist
papier door de agent van het ministerie van
Financiën wordt afgegeven. Daarentegen ver
vallen regelmatig aanzienlijke bedragen aan oud
schatkistpapierdit heeft immers een korte loop
tijd, wat promessen betreft van ten hoogste één
jaar en van schatkistbiljetten drie en vijf jaar.
Ziedaar dus de belangrijkste verklaring van de
geldruimte van de banken in het huidige sta
dium.
De vraag rijst nu waarom de minister van
Financiën de kraan van het nieuwe schatkist
papier heeft dichtgedraaid. Aan de vooravond
van de uitgifte van de 3>4 °fo staatslening 1953
was dit alleszins begrijpelijk, omdat aldus het
welslagen van die emissie zoveel mogelijk in de
hand werd gewerkt (al was het dan waarschijn
lijk niet de bedoeling, dat zulks via de voor
financiering zou geschieden). Na de volstorting
op die lening is de kraan echter dicht gebleven
en dit voert tot de veronderstelling, dat hierbij
andere overwegingen gewicht in de schaal leg
gen. Er is goede reden om aan te nemen, dat
zulks inderdaad het geval is.
In dit verband moge in herinnering worden ge
bracht, dat dr. Holtrop, de president van de
Nederlandsche Bank, in zijn laatste jaarverslag
als wenselijkheid heeft uitgesproken, dat de
banken een buffer in de vorm van een min of
meer aanzienlijk liquide tegoed bij de centrale
bank zouden aanhouden. Hij is nl. op grond
van de ontwikkeling, die zich tijdens de Ko
reaanse hoogspanningsdagen heeft voorgedaan,
beducht, dat anders die gelden niet in liquide
vorm zouden worden aangehouden en b.v. via
het instrument van de voorfinanciering of an
derszins op korte termijn zouden worden uitge
zet, waardoor nieuwe en gevaarlijke inflation-
nistische spanningen zouden kunnen ontstaan,
indien te eniger tijd op de banken een grote
opvragingsdruk van de aard als tijdens de
Koreaanse uitbarsting zou worden uitgeoefend.
Toenmaals werd krachtens de wet toezicht
credietwezen zoals men weet naar het
middel der credietbeperking gegrepen, waardoor
de banken meer liquiditeiten in schatkistpapiei
gingen beleggen. Het verschil met de huidige
toestand is echter, wat de schatkist betreft, dat
deze die gelden toen ook nodig had en ze daarom
niet wilde afstaan. Inmiddels is echter de ge
noemde wet op stal gezet, enerzijds omdat de
credietvraag van de zijde van de bankcliëntèle
geen dringend karakter meer draagt en die wet
slechts betrekking heeft op de noodvoorzienin
gen, anderzijds omdat de rollen zijn omgekeerd,
de schatkist ruim in haar middelen zit en het
integendeel de banken zijn, die druk uitoefenen
om kort lopend beleggingspapier van het Rijk
te verkrijgen. De bordjes zijn dus wel verhan
gen: destijds moesten de banken schatkistpapier
afnemen of aanhouden, als zij hun rentabiliteit
o]i peil wilden houden, thans wensen ze van de
O O
1
109