het bureau, beeft de heer Egberts een andere methode gevolgd. Aan de naaste familieleden van de emigranten in Nederland werd een lijstje met vragen toegezonden met verzoek deze te willen beantwoorden. Van de op deze wijze verzonden 230 vragenlijsten kwamen er 200 beantwoord terug, vaak uitvoerig en met brieven en foto's van de geëmigreerde familieleden. De medewerking was derhalve buitengewoon prettig. Als resultaat van dit onderzoek kan worden gezegd, dat over het geheel genomen van 92 van de onderzochte gevallen de emigratie als geslaagd kan worden beschouwd, dat ongeveer 5 nog bezig is het gestelde doel te bereiken en dat bij slechts 3 moet worden gesproken van een minder geslaagde emigratie. Ongeveer 50 van de onderzochte gevallen was nog werkzaam in zijn eigen beroep, terwijl ongeveer 13 van de emigranten er in geslaagd was een eigen bedrijf te beginnen. Uit het onderzoek bleek verder, dat vooral in de aanloopperiode, die voor de een langer duurde dan voor de ander, door de emigranten veel moeilijkheden moesten worden overwonnen. Mensen, die nu al twee jaar in hun nieuwe vader land wonen, schrijven thans nog, dat het hun spijt, dat zij vóór hun vertrek niet meer zorg hebben besteed aan het leren van de Engelse taal. Verder bleek dat zij, die zich 11a verloop van tijd zelfstandig hadden kunnen vestigen, er in de meeste gevallen een streng systeem van sparen op na hielden, waardoor zij zich een tijdlang vrijwillig vele dingen hadden ontzegd. De emigranten, die hun toekomst niet in de grote steden zochten, zijn in het algemeen vrij vlug geslaagd in het vinden van geschikte huisves ting. Dit laatste is in de steden veel moeilijker dan op het platteland. Ook de vestigingsmoge lijkheden bleken buiten de grote steden in het algemeen veel ruimer te zijn. Uit dit ingestelde onderzoek blijkt opnieuw, dat goede voorbereiding, vooral ook wat de taal betreft, voor elke emigrant heslist een vereiste is. Alle begin is moeilijk en de weg naar succes is geplaveid met hard ploeteren en met de grootst mogelijke spaarzaamheid. Het probleem der millioenen Niet. alleen Nederland kent het probleem van de overbevolking. Men kan gerust zeggen, dat het een algemeen Europees probleem is. Sinds de dertiger jaren van onze eeuw heeft dit probleem een belangrijke rol gespeeld in de internationale betrekkingen. Tn toenemende mate heeft het een verontrustend karakter gekregen. Na de eerste wereldoorlog was de overzese emigratie vanuit Europa, in hoofdzaak naar Noord-Amerika, bijna tot stilstand gekomen en daarmede was de traditionele uitlaat voor Europa's bevolkings druk vrijwel geheel afgesloten geraakt. Daarnaast is daar de terugkeer naar hun vader land van vele duizenden Europeanen uit voor malige koloniën en het geweldige probleem van de „displaced persons", die in de verschrikke lijkste aller oorlogen van huis en hof zijn ver jaagd en nu bij millioenen wachten op een op lossing. En dit laatste probleem wordt nog dagelijks groter door de massale uittocht van vluchtelingen uit de Sovjet-zóne. Nu zou het er voor Europa wel zeer somber uit zien wanneer er niet elders op deze aardbol ge bieden bestonden, die te kampen hebben met een groot tekort aan arbeidskrachten. Het probleem van de overbevolking is nl. maar één aspect van het veel gecompliceerder probleem van de on juiste verdeling der menselijke energie. Tekort aan arbeidskrachten is evenzeer een bron van economische en sociale moeilijkheden, liet behoeft geen verwondering te wekken, dat in een wereld, waarin het internationale overleg tussen vrije landen van dag tot dag aan bete kenis wint, ook dit buitengewoon vitale probleem van over- en onderbevolking voorwerp is ge worden van samenwerking tussen de belangheb bende regeringen. In Genève zetelt het Intergouvernementele Co mité voor Europese Migratie, dat is het inter nationale lichaam, dat zich met deze problemen bezig houdt. Over het werk van dit comité vol gen hier een aantal bijzonderheden, medegedeeld door dr. P. A. Ladame, een Zwitserse deskun dige, die deel uitmaakt van de staf van het comité. Reeds vanaf 1948 hebben verschillende interna tionale organisaties zich met dit onderwerp bezig gehouden. In 1952 heeft het comité een soort proefperiode doorgemaakt, zodat eerst in het begin van 1953 de werkzaamheden definitief konden worden opgevat. Hoewel het comité zich oorspronkelijk voorna melijk met vervoersproblemen zou bezig houden, is tijdens de proefperiode gebleken, dat uitbrei ding van de werkzaamheden noodzakelijk was. Dientengevolge streeft het comité er nu naar ook technische bijstand te verlenen aan diverse lan den, zowel wat betreft de voorbereiding van emigranten en selectie als de plaatsing in het land van ontvangst. O.a. zijn onderzoekingen 73

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 25