matig nieuwe beleggingssommen binnenkrijgen. Noch voor het financierende bankwezen, noch voor die instellingen zal er dus als regel bijzon der risico aan zulke termijncontracten verbon den zijn. Is deze weg van de z.g. voorfinan ciering éénmaal bewandeld, dan zal men daar mede blijven voortgaan, omdat men steeds reeds bij voorbaat heeft beschikt over middelen, die men in de toekomst nog moet ontvangen. Voor de kapitaalmarkt is dientengevolge een geheel nieuwe situatie geschapen. Terwijl in het verleden bij de uitgifte van een nieuwe lening uitsluitend de contant beschikbare middelen mededongen, zijn daartegenover de inschrijvin gen, die tijdelijk door de bemiddelende banken worden voorgefinancierd en dan in de loop van een paar jaar worden afgelost een steeds grotere rol gaan spelen. Dat wil dus zeggen, dat de hoogte van het rentepeil, zoals zich dat in de beurskoersen voor lang lopende Staatsleningen weerspiegelt, niet meer een volkomen zuivere maatstaf kan worden geacht voor de verhouding tussen het vrije aanbod en de vrije vraag van werkelijk onmiddellijk voor lange termijn be schikbare beleggingsgelden. Wij willen, om de zaak niet nog ingewikkelder te maken dan ze reeds is, niet te veel in bijzon derheden treden, doch slechts tot goed begrip er op wijzen, dat de rente voor z.g. daggeld, dus voor dagelijks opvraagbare leningen, die de ban ken elkaar desgewenst verstrekken, slechts een half procent bedraagt en één jaarspromessen van de schatkist ook niet meer dan een half procent rente per jaar opbrengen. Dat is dus nog altijd een zeer groot verschil met de y/2 die de minister op de nieuwste Staatslening betaalt. Als de banken nu voor de tijd van één jaar de storting voorschieten, kunnen zij dus al tevreden zijn, als ze op dat voorgeschoten bedrag 1 rente maken, omdat dat nog altijd tweemaal zoveel is als zij anders voor kort lopende eerste rangs-uitzettingen kunnen verkrijgen. Bovendien verzekeren de inschrijvende banken zich bij zulke voorfinanciering natuurlijk ook van de inschrij vingsprovisie van Bepalen wij onze aan dacht weer tot de zo juist genoemde 1 rente en stellen wij daarnaast de leningsrente van y/2 dan zien wij gemakkelijk in, dat een bank aan een grote beleggingsklant tot 2/2 rente als korting op de officiële emissieprijs kan toe staan. In dat geval moet de beleggende instelling dus slechts 9betalen en stijgt ook het rendement naar verhouding boven de officiële rentevoet van y/2 Er zijn echter zelfs ge vallen voorgekomen, waarin die voorfinanciering 68 zich over een periode van vijf jaar uitstrekte, waardoor een nog veel grotere reductie op de officiële emissiekoers mogelijk werd. Slechts indien de omstandigheden zich te eniger tijd mochten wijzigen, bv. door het ontstaan van een tekort op de betalingsbalans, dat zou leiden tot een afvloeiing van middelen, die thans zozeer bijdragen tot de ruimte op de geldmarkt, zou met de voorfinanciering niet op dezelfde voet kunnen worden voortgegaan, omdat het bank wezen daartoe dan niet over voldoende middelen zou beschikken. In dat geval zou er een sterkere stijging van de rentevoet intreden dan indien men het middel van de voorfinanciering niet te baat zou hebben genomen. In het licht van bovenstaande uiteenzetting dient men zowel het overweldigende succes van de nieuwste Staatslening te zien, als het krachtige koersherstel, dat over de gehele linie van de beleggingsmarkt na de inschrijvingsdag is kun nen intreden. Terwijl het regel is, dat in de eerste dagen van de verhandeling koersdruk wordt uitgeoefend door verkopen van z.g. premie jagers, afwikkeling dus van inschrijvingen, die louter uit speculatieve oogmerken zijn geschied en in de eerste plaats om zich de inschrijvings provisie te verzekeren, werd de nieuwe lening reeds op de eerste dag 1 boven de koers van uitgifte verhandeld en was er van bedoelde ver- koopsdruk ook later niets te bespeuren, waardoor een verdere stijging kon plaats vinden. Daaruit kon men dus afleiden, dat de vraag het aanbod bleef overtreffen, mede dank zij de omstandig heid, dat de effectenkantoren naar verhouding tot de werkelijke behoefte te weinig toegewezen hadden gekregen en dat tekort ten dele door aankopen ter beurze gingen verminderen. Een tweede gevolg is geweest, dat de koersver liezen, die gedurende de dagen, die aan 12 Augustus voorafgingen, werden geleden, spoe dig weder grotendeels of geheel waren inge haald. Opmerkelijk is voorts, dat de y/2 %-lening 1951 intussen door de nieuwste lening mee opgetrok ken werd, hetgeen zijn verklaring vindt in het feit, dat de gemiddelde looptijd daarvan nog iets korter is dan van de nieuwste lening, nl. ruim 14 jaar tegen 15jaar voor de y/ %- lening 1953- De lening 1951 moest op deze grond eigenlijk zelfs iets hoger noteren. Bezien wij ten slotte de uitgifte van de jongste lening van het standpunt van de schatkist, dan kan worden vastgesteld, dat het Rijk het ook best zonder deze lening had kunnen stellen. Het grote tegoed bij de Nederlandsche Bank maakt

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 20