Maar daarnaast zijn er tussen de verschillende streken van ons land ook verschillen wat betreft het technische en economische plan van de be drijfsleiding. Het zou een onbillijkheid en een onredelijkheid zijn, waardoor de vooruitgang zou worden belemmerd, de vooruitstrevende pachters door hoge pachten te straffen en de achterlijken door lage pachten te beschermen. De gemiddelde beroepsbekwaamheid ter plaatse of per streek kan dus niet gebezigd worden en het is wenselijk deze vast te stellen op een gemid deld niveau voor het gehele land of voor uitge strekte aardrijkskundige gebieden. Het bedrijfstype is een van de belangrijkste factoren, die de netto-opbrengst beïnvloeden. Wanneer men de landbouwbedrijven van minder dan 7 a 8 ha, alsmede de over intensieve boerde rijen buiten beschouwing laat, heeft de omvang van de boerderij geen meetbare invloed op de netto-opbrengst per ha. De invloed van de persoon van de pachter op de bedrijfsleiding is voor het financiële resultaat van de allergrootste betekenis. Om te vermijden, dat de pachtprijs wordt vastgesteld in nauw ver band met de kwaliteiten van de pachter, maar integendeel volgens de kwaliteit van het bedrijf, moet de bedrijfsvoering van de pachter op een gemiddelde worden vastgesteld. Wat de bedrij fskwaliteit betreft, deze wordt bepaald door een reeks natuurlijke en economi sche factoren. Het is duidelijk, dat zij in al haar omvang rechtstreeks bij de schatting in acht moet worden genomen. Uit het voorgaande is het duidelijk, dat de netto opbrengst ontstaat onder invloed van een groot aantal factoren, van welke enige hun weerkaat sing moeten hebben in de pachtprijs, terwijl andere daarentegen bij de bepaling van de pacht prijs dienen te worden uitgeschakeld. In het algemeen moet de pachtprijs uitsluitend afhankelijk zijn van de factoren, die samengaan met de aard van het bedrijf, terwijl de invloeden op de netto-opbrengst, die uit de persoonlijke eigenschappen van de individuele boer of uit het verschil in vakbekwaamheid in de verschillende streken voortkomen, geen invloed op de pacht mogen hebben. De overdracht van landbouwgronden is thans gebonden aan een controle van de prijs, die in het algemeen die, welke in Mei 1940 redelijk en gebruikelijk zou zijn geweest, niet mag over schrijden. Het spreekt vanzelf, dat een bevriezing van het prijsniveau op een zeer verouderd peil verre van bevredigend is. Om de belangen van betrokkenen te beschermen heeft de regering in 1948 een eerste stap gedaan door de Staten-Generaal een wetsontwerp „Rechtshandelingen landbouwgronden" aan te bieden, dat naderhand nochtans op belangrijke punten moest worden herzien. De bepaling van de koopprijzen kan uit de pacht waarde worden afgeleid door de netto-pacht te kapitaliseren. De vraag rijst op basis van welke rentevoet dit zou dienen te geschieden. Uit theoretisch oog punt schijnt de oplossing niet moeilijk. In de Verenigde Staten heeft men zijn toevlucht ge zocht bij de rentevoet van de eerste hypotheken en in Zwitserland heeft men het gemiddelde ge nomen van de rente van de eerste en de tweede hypotheek. In Nederland heeft men altijd de eigendom van landelijke goederen als een zeer veilige investe ring beschouwd, waardoor het rendement merk baar lager lag dan dat van overheidsleningen. Men zou de netto-pacht dus kunnen kapitaliseren op een rentevoet, die ongeveer één procent lager is dan die voor staatsobligaties. Maar vóór de oorlog werden de koopprijzen bepaald door het vrije spel van vraag en aanbod, waardoor de netto-rendementen van de gronden in de ver schillende streken zeer uiteenliepen (b.v. in 193S- 1939 van gemiddeld 2,2 voor de rivierklei, 2,7 voor de zandgronden tot 3,2 voor de veenkoloniën). Van de ene plaats tot de andere varieerden deze cijfers nog meer, terwijl ook de ligging ten opzichte van een dorps- of stads centrum zeer veel invloed had. Het gebruik van één algemene rentevoet bij de kapitalisatie zou dus onherroepelijk leiden tot ongemotiveerde plotselinge veranderingen van vermogens. Het zou op de slechte gronden, die vroeger te hoog werden gewaardeerd, een daling der waarden beneden die van 1940 teweeg brengen. De belangrijk gestegen bouwkosten geven aan leiding tot een tweede moeilijkheid. Vóór de oorlog was er geen prijsverschil tussen onroe rende landelijke eigendommen mèt en die zónder gebouwen. Maar op het ogenblik zijn de grond kamers wel verplicht met de waarde van gebou wen rekening te houden vanwege het algemene landbouwbelang, de hoge kosten van wederop bouw en herstel van specifieke waarde, die de gebouwen voor de eigengeërfde boer bezitten. Indien men het huidige niveau van de prijzen zou handhaven, moet men een compromis zoe ken door voor de waarde der gebouwen een Bepaling van de koopprijzen 59

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 11