zulks dus tevens, dat de prijs voor de buiten landse valuta te laag ligt. Correctie in de zin van het tot stand brengen van een betere ruil verhouding tussen twee v aluta's, zoals de gulden en de dollar, kan dan derhalve op tweeërlei wijze geschieden: Door zoals in September 1949 ge schied is, de guldensprijs voor de dollar te ver hogen, dan wel de goudwaarde van de dollar te verlagen. Omdat de Ver. Staten een goudvaluta hebben, is dit tweede middel evenzeer te gebrui ken ter verkrijging van een betere verhouding en herstel van het evenwicht. Indien echter de dollar evenals de gulden slechts een papieren valuta zou worden, waarbij dus het goud uit sluitend nog betekenis zou hebben als verreke ningsmiddel bij een tekort of overschot op de betalingsbalans, dan zou een verstoord even wicht in de betalingsverhouding uitsluitend kunnen worden hersteld door wijziging van de ruilverhouding, die dan tussen de betrokken landen in overleg zou moeten worden vastge steld. Nederland heeft officieel geen gouden stand aard meer, sinds de gulden niet meer desgewenst bij de Nederlandsche Bank in goud kan worden omgezet en particuliere gouduitvoer of goud- invoer niet is toegestaan. Wel zou men kunnen stellen, dat de gulden door zijn vaste ruilver houding tegenover de dollar nog indirect aan het goud is vastgekoppeld. Uit het voorgaande is genoegzaam duidelijk ge worden, dat de vaststelling van de internationale wisselkoersverhoudingen nooit eenzijdig kan ge schieden, doch slechts tot stand kan komen door overleg en internationale afspraken van de be trokken landen. Daarbij zal men zich zoveel mogelijk op de in de afzonderlijke landen be staande prijsverhoudingen dienen te baseren. Kan men voor valuta A in land X b.v. tweemaal zoveel kopen als voor valuta B in land Y, dan zal de ruilverhouding tussen de valuta's X en Y moeten zijn als 2:1, d.w.z. dat X gelijk zal dienen te worden gesteld met 2 x Y. Is de dollar tweemaal zoveel waard als de gulden, dan moet dus één dollar twee gulden kosten, de wis selkoers tegenover de dollar 2 zijn. In de economische theorie spreekt men van de leer der koopkrachtpariteiten (pariteit ge lijkheid), waarmede men dus wil zeggen, dat de koopkrachten der afzonderlijke valuta's in overeenstemming dienen te zijn met de wissel koersverhouding. Ontstaan er belangrijke af wijkingen, die aan de dag treden in de stand van de betalingsbalans, resp. in ingrijpende veranderingen in het nationale bezit aan goud of deviezen, dan moet óf de wisselkoers óf het binnenlandse prijspeil worden aangepast. De praktijk heeft echter uitgewezen, dat een be nedenwaartse aanpassing van lonen en prijzen en vooral van de eerste op zoveel weer standen stuit, dat onder zulke omstandigheden vrijwel altijd toevlucht moet worden genomen tot devaluatie, waardeverlaging dus van de eigen valuta ten opzichte van de belangrijkste buitenlandse valuta's, door de (wisselkoers-)- verhouding voor de eigen valuta ongunstiger te maken, de prijs voor de buitenlandse valuta's, in de eigen nationale geldeenheid uitgedrukt, te verhogen. Het tegenovergestelde, een z.g. re valuatie, een waardeverhoging tegenover de be langrijkste buitenlandse valuta's, ingeval het binnenlandse prijspeil veel sterker is gedaald dan het buitenlandse, komt eveneens voor, doch geschiedt toch veel zeldzamer, üp grond van onze uiteenzetting kan men zelf gemakkelijk de conclusie trekken, dat het kiezen van een juist, d.w.z. evenwichtig niveau voor de wisselkoersen van veel groter belang is dan het al of niet aanwezig zijn van een vaste goud basis. Het komt, ook wanneer de gouden standaard niet is verlaten, toch altijd in de eerste plaats aan op het niveau, waarop de wisselkoers verhouding is gekozen. In het internationale goederen- en betalingsverkeer komt dan ook aan het goud eigenlijk geen andere betekenis toe dan aan elk ander goed^ dat het voorwerp kan zijn van internationale handel. Het goecleren- manco kan door goud worden vervangen, als een land daarover beschikt. Staat een land de viezen af, dan is er in wezen evenmin verschil, want deviezen zijn buitenlandse betaalmiddelen, die beschikkingsmacht over goederen belicha men en daaraan waarde ontlenen. Het goud heeft sterk aan betekenis als mone tair instrument ingeboet, sinds het uit het bin nenlandse geldverkeer is verdwenen- Voor de goudcirculatie kwam geleidelijk een biljetten- en girocirculatie in de plaats. Aanvankelijk werd de band tussen het papiergeld en het goud streng gehandhaafd ter versterking van het vertrouwen in het geld. Allengs is men evenwel meer en meer gaan inzien, dat het minder op de goud- waarde dan op de koopkracht en de beschik kingsmacht van het geld aankomt. Zoals wij de vorige maal hebben uiteengezet en naar wij hopen thans nog eens duidelijk hebben gemaakt, moet men de wisselkoers zien als de prijs van het geld, uitgedrukt in andere valuta's. Er is slechts in zoverre een verschil met andere prijzen, die in een liberaal economisch stelsel gelden, dat deze laatste steeds veranderlijk zijn. Voor het geld wordt de prijs echter voor langere tijd gefixeerd. Dat is nodig om aan het inter nationale handels- en betalingsverkeer een vaste grondslag te geven, vertrouwen in het geld te vestigen. Zonder vaste wisselkoersen zou er voor de internationale handel evenmin als voor het internationale geld- en kapitaalverkeer een vaste rekenbasis zijn. Ook met het oog hierop dient de wisselkoers, om de werkelijke even- 31

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 7