inancieel overzicht
De nauwe samenhang, die onder de oppervlakte
altijd tussen de geldmarkt en de kapitaalmarkt
bestaat, is in de afgelopen maand duidelijk aan
de dag getreden op de beleggingsmarkt, waar
de koersen der lang lopende leningen nauwelijks
zijn veranderd en ten dele zelfs nog een kleine
fractie zijn teruggelopen, waartegenover de
leningen, waarvan de looptijd nog slechts betrek
kelijk kort is, een verdere koersstijging te zien
hebben gegeven.
De oorzaak daarvan was niet ver te zoeken. De
schatkist zowel als de Nederlandsche Bank zijn
tot een steeds drastischer rantsoenering van kort
lopend beleggingsmateriaal in de vorm van
schatkistpromessen en schatkistbiljetten overge
gaan waarvan bovendien de rente de laatste
tijd sterk werd verlaagd waardoor de ban
ken, wier liquide middelen nog voortdurend toe
nemen, gedwongen waren in meerdere mate dan
tot dusverre bet geval is geweest hun behoefte
aan kort lopend beleggingsmateriaal op de
kapitaalmarkt, de markt dus voor lang lopende
leningen, te dekken. Uit hoofde van haar functie
in de maatschappij mag het bankwezen echter
liaar geldmiddelen niet voor al te lange tijd
binden, in de eerste plaats, omdat het arbeidsveld
juist bestaat uit bet verkrijgen en verlenen van
kort crediet, in de tweede plaats, omdat anders
in tijden van spanning en versterkte opvraging
van tegoeden door cliënten, moeilijkheden zou
den kunnen ontstaan.
Vandaar, dat de beleggingsaankopen van het
bankwezen op de staatsfondsenmarkt in begin
sel beperkt moeten blijven tot leningen, die nog
maar een zo geringe restant-looptijd hebben, dat
zij practisch met zogenaamd discontopapier
(wissels en schatkistpapier) zijn gelijk te stellen.
Dat neemt niet weg, dat die vraag voor bedoelde
leningen de totale spoeling op de beleggings
markt uiteraard dunner maakt en uiteindelijk
een vaste stemming veroorzaakt, die een verdere
koersverheffing ook voor de leningen met
langere looptijd in de hand werkt.
Deze laatste worden, zoals men weet, speciaal'
begeerd door de grote beleggende instellingen,
zoals levensverzekeringmijen., de pensioenfond
sen, de spaarbanken en soortgelijke instellingen.
Immers beschikken deze, in tegenstelling tot het
algemene bankbedrijf, juist over gelden (vooral
het verzekeringswezen in de uitgebreidste zin)
die langdurig moeten worden belegd, daar de
10
polissen in hoofdzaak strekken tot uitkering
voor de oude dag, bij overlijden, enz.
De reeds eerder door ons onder de aandacht
gebrachte zogenaamde voorfinancieringsaanko
pen, waarbij de banken lang lopende leningen
voor korte tijd kopen, om deze vervolgens aan
beleggende instellingen door te verkopen, vor
men op het hierboven aangegeven beleggings
beleid voor de banken uiteraard geen uitzonde
ring. Daar de banken dit materiaal slechts ten
hoogste ca. 2 jaar onder zich houden, is het voor
haar een kort lopende belegging. Voor de in
stellingen, welke die leningen na die korte
periode overnemen, is het enige verschil met
aankoop thans ter beurze, dat ze rentevoordeel
genieten, omdat de banken voor de kortere tijd,
dat zij de obligaties aanhouden met een lagere
rente dan die, welke uit de rentevoet voortspruit,
tevreden kunnen zijn.
Toch is het bankwezen als geheel ondanks die
uitwijkingsmogelijkheden, nog lang niet in staat
in zijn totale beleggingsbehoeften te voorzien.
Het vraagstuk wordt met de dag moeilijker,
omdat enerzijds de toevloed van deviezen uit het
buitenland vrijwel onafgebroken aanhoudt, an
derzijds het Rijk zoals gezegd veel minder
beleggingsmateriaal en dit dan nog tegen on
gunstiger voorw aarden beschikbaar stelt, terwijl
ten slotte het bedrijfsleven als gevolg van de
inkrimping der voorraden, waarvan die devie-
zentoevloed mede het gevolg is, eerder minder
behoefte aan bankcrediet heeft.
Tegen veler verwachting in is de stand van de
betalingsbalans ook in het eerste halfjaar van
1953 gunstig gebleven, zoals blijkt uit het feit,
dat het deviezenbezit der Nederlandsche Bank
in genoemde periode nogmaals met omtrent
450 millioen is toegenomen. In twee jaar tijd
is het deviezenbezit van onze circulatiebank nu
in totaal met niet minder dan 2700 millioen
tot rond 4150 millioen gestegen, ondanks de
schuldaflossingen, die in die tijd aan het buiten
land hebben plaats gehad.
liet Rijk heett zich die deviezenaanwas aanvan
kelijk te nutte gemaakt om een ruime kas te
vergaren. Dat was onder de geschetste omstan
digheden niet zo moeilijk. Ook de Staat kan
evenwel van het goede teveel krijgen en in dat
stadium verkeren we thans. Het Rijk moet nu
wel de afgifte van nieuw schatkistpapier beper
ken en liefst zelfs stopzetten wegens het gevaar,