ramp, waarbij helaas ook de levens ven verschil lende functionarissen van boerenleenbanken wa ren te betreuren, terwijl vele leden daarvan het leven verloren. De vergadering keurde vervolgens de notulen van de algemene vergadering van 29 Mei 1952 goed. Hierna lichtte de voorzitter van het bestuur, prof. dr. G. Minderhoud. de rekening en ver antwoording door het bestuur over 1952 nader toe. Tn 1951 was de credietbehoefte in de landbouw zo hoog, dat de middelen daarvoor soms nauwe lijks kouden worden gevonden. De liquiditeit der aangesloten banken vergde dan ook voort durend de aandacht. Tn geen enkel geval echter werd een verzoek om een normaal bedrijfscrediet voor een boer, tuinder of kleine dorpsmidden stander geweigerd. N oor de verbetering van land- en tuinbouwbedrijven, voorde financiering van allerlei coöperaties, voor het stichten van landbouw-, tuinbouw- en landbouwhuishoud- scholen, ten behoeve van waterschappen, ge meenten en kerken, alsmede voor uitbreiding en verbetering van vele middenstandsbedrijven, werd in 1951 een beroep op de organisatie ge daan. De crediet- en voorschotverlening door de boerenleenbanken steeg in 1951 met niet minder dan 75 millioen gulden. Daartegenover daalden de door de locale banken aan de Centrale Bank toevertrouwde middelen in 1951 voortdurend. Nog in de vorige algemene vergadering werd daarom een wijziging van de 1951 vastgestelde dispensatieregeling aan de orde gesteld, waardoor het bestuur van de Centrale Bank grotere be voegdheid kreeg om de verlening van voor schotten en credieten door de locale banken aan publiekrechtelijke lichamen en andere instellin gen te remmen. Mede doordat van deze be voegdheid slechts sporadisch gebruik behoefde te worden gemaakt, heeft het overgrote deel van de boerenleenbanken van deze verscherpte dispensatieregeling geen hindernis ondervonden. In 1952 kwam ook de wet toezicht credietwezen tot stand, waarbij aan de regering en aan de Nederlandsche Bank grote bevoegdheid met betrekking tot het toezicht op en het beleid van alle banken, dus ook van de boerenleenbanken, werd verleend. Daar het beeld op de geld- en kapitaalmarkt zich kort na de totstandkoming van deze wet grondig heeft gewijzigd, werd van de invloed van deze wet weinig bemerkt. Deze verandering, welke reeds in de herfst van 1951 inzette, had tot gevolg, dat voor het eerst na 1947 de 'n Htrecht gedeponeerde gelden 270 krachtig stegen. De voorschotten en credieten, welke in 1951 met 75 millioen waren gestegen, namen in 195- toe met 45 millioen, hetgeen op zichzelf nog een respectabel bedrag is. Van de zijde van publiekrechtelijke lichamen, zoals gemeenten en waterschappen, en van de door de overheid gesubsidieerde instellingen, was er in .195— nog veel vraag naar geld. Tn verband met het rentegamma konden of wilden vele banken en institutionele beleggers aan deze aanvragen echter niet voldoen. Slechts voor be paalde leningen van korte duur kon in het laatst van 1951 en in de loop van 1952 voldoende geld door deze lichamen worden aangetrokken. De gemeenten maakten hiervan op grote schaal ge bruik. Aan de voor de geldgevers aantrekkelijke rentepercentages op deze leningen is het guns tige bedrijfsresultaat over de eerste maanden van f952 van de Centrale Bank mede te danken. Nadat de overheid na lange aarzeling in begin 1952 het rentegamma had herzien, verruimde zich in de loop van 1952 de kapitaalmarkt zo danig, dat de geldgevers weldra het maximum percentage dat volgens het rentegamma geoor loofd was (4'4 niet meer konden bedingen en met 4 '7< of nog minder genoegen moesten nemen, wilde men geld op lange termijn uitzet ten. Ook de geldmarkt (de markt voor kort crediet) ontkwam niet aan de invloed daarvan. Jaarpapier, dat voor Mei 1952 nog ij4 rente deed, bracht vanaf 7 April 1953 niet meer dan jkj op. Het accent van de zorgen verlegde zich dan ook van de liquiditeit naar de rentabiliteit. De vraag was hoe langer hoe meer voor de aan de Cen trale Bank toevertrouwde middelen een zodanige belegging te vinden, dat enerzijds de liquiditeit niet daalde beneden de grens, die een voorzichtig bankbeleid vereist, terwijl anderzijds aan de boerenleenbanken toch nog een redelijke vergoe ding kon worden verleend voor de spaargelden en de rekening-courantgelden. welke deze banken in Utrecht deponeren. Ook voor de boerenleen banken werd het maken van een sluitende reke ning dikwijls een lastig probleem. Daar de liquiditeit een van de hoekstenen van de organisatie is, zal de Centrale Bank noodge dwongen met een lager rendement van haar uitzettingen rekening moeten houden en het zal de vraag zijn, of zij de vergoeding voor spaar gelden. zoals deze de laatste tijd was (2,6%) en die voor rekening-courantgelden (ij4%) zal kunnen handhaven. Dank zij de voordelige transacties in de eerste vier maanden van het jaar heeft de Centrale Bank besloten om on-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1953 | | pagina 6